Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:152
Zaaknummer
19-755
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft een keer de post van klager, die gedetineerd was, per abuis niet op correcte wijze verstuurd, doordat de brief voor klager niet in een gesloten envelop is gedaan. Nu het een eenmalige omissie van administratieve aard betreft, waarvoor verweerster haar excuses heeft aangeboden aan klager, voert het te ver om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Alle klachtonderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 juni 2021
in de zaak 19-755/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 september 2018, aangevuld bij brieven van 18 december 2018 en 2 januari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 4 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 18-0298 (Z 709939) HH/sd van de deken ontvangen.
1.3 Klager en verweerster zijn zonder kennisgeving niet verschenen op de zitting van 23 april 2021. In een onjuiste veronderstelling over het tijdstip van de zitting, is verweerster enkele uren later verschenen. Aangezien de raad de zaak op dat moment al in raadkamer had afgedaan, is de zaak niet alsnog ter zitting behandeld.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is gedetineerd. Verweerster heeft klager bijgestaan in een familiezaak over een omgangsregeling in hoger beroep, waarvoor een toevoeging is verleend. Tevens heeft verweerster klager bijgestaan in een klachtprocedure tegen de Raad voor de Kinderbescherming.
2.3 Verweerster heeft in 2017 en 2018 brieven aan klager per post gezonden naar de penitentiaire inrichting waar klager op dat moment verbleef.
2.4 Verweerster heeft op 10 maart 2018 voor haar werkzaamheden in verband met de klachtprocedure tegen de Raad voor de Kinderbescherming een bedrag van € 1.000,00 bij klager in rekening gebracht. Dit bedrag is op 27 juni 2018 aan klager geretourneerd.
2.5 In augustus 2018 heeft verweerster brieven ontvangen van de jeugdbescherming en van derden inzake een lopende zaak van klager, die werd behandeld door een nieuwe advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de waarborging van vertrouwelijkheid van (proces)stukken in zijn zaak te schenden door post voor hem, klager, gedetineerd, niet in een gesloten envelop te doen;
b) te verzuimen op de envelop bij de adressering te vermelden “Van raadsvrouw aan cliënt”, terwijl zij weet dat hij gedetineerd zit;
c) niet de gesloten envelop in een andere envelop te doen, met een begeleidende brief aan de directeur, waarin het verzoek de voor klager bestemde brief in gesloten envelop aan hem te overhandigen;
d) zich structureel schuldig te maken aan de onder ad a) bedoelde schending;
e) op of omstreeks 24 augustus 2018 ontvangen stukken van de jeugdbescherming en van derden niet of niet onmiddellijk door te sturen naar de nieuwe advocaat van klager;
f) ten laste van klager op 10 maart 2018 een bedrag van € 1.000,00 ten onrechte in rekening te brengen en dit bedrag (contant) te ontvangen tegen afgifte van een kwitantie, terwijl klager wordt bijgestaan op basis van een toevoeging;
g) dit bedrag van € 1.000,00 pas op 27 juni 2018 te retourneren nadat klager daarom meer dan eens had gevraagd;
h) zich, zonder overleg met klager, te willen laten vervangen bij een zitting (in de penitentiaire inrichting) verband houdende met een ingediend bezwaar c.q. beroep tegen het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, vervolgens klager mee te delen dat uitstel is gevraagd, maar niet dat dit verzoek is geweigerd en er inmiddels een uitspraak van de beroepscommissie was.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
4.2 Verweerster heeft naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat haar secretariaat brieven dan wel poststukken van gedetineerde cliënten plaatst in een gesloten envelop, die vervolgens weer in een andere envelop worden geplaatst met een brief gericht aan de directeur van de inrichting. In de brief aan de directeur wordt verzocht de gesloten envelop aan de cliënt af te geven. Verweerster heeft erkend dat haar secretariaat op 13 augustus 2018 heeft verzuimd om de brief voor klager in een gesloten envelop te verzenden. Verweerster heeft aangevoerd dat het gaat om een fout van het op dat moment nog onervaren secretariaat, waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt en neemt. Klager heeft hierover bij verweerster zijn beklag gedaan, waarna zij haar excuses heeft aangeboden. Verder heeft verweerster erop gewezen dat er geen verplichting bestaat om op de envelop aan de directeur te vermelden “van advocaat aan cliënt“. Zij heeft desondanks voldaan aan het verzoek van klager om dit zo te doen. Verweerster heeft betwist dat de waarborging van de vertrouwelijkheid van de stukken van klager een structureel probleem op haar kantoor is.
Klachtonderdeel e)
4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij alle stukken die betrekking hadden op klager heeft doorgestuurd naar de door klager aangewezen advocaat. Omdat klager werd bijgestaan door een veelheid aan advocaten, vond verweerster het wel nodig om eerst toestemming van klager te vragen. Zodra die toestemming er was, heeft verweerster de stukken naar de betreffende advocaat doorgestuurd.
Klachtonderdelen f) en g)
4.4 Verweerster heeft erop gewezen dat klager een toevoeging had voor de procedure over de omgangsregeling, maar dat de klachtprocedure tegen de Raad voor de Kinderbescherming niet onder deze toevoeging valt. Volgens verweerster zou voor deze procedure geen toevoeging worden verleend, aangezien er geen sprake was van bijzondere feitelijke omstandigheden en/of juridische complexiteit. Klager moest om die reden een vergoeding aan verweerster te betalen voor haar werkzaamheden. Klager heeft zelf het bedrag voorgesteld en verweerster is daarmee akkoord gegaan, ondanks dat het niet kostendekkend was. Verweerster heeft het bedrag uiteindelijk terugbetaald, maar niet omdat zij het ten onrechte in rekening had gebracht. Klager heeft namelijk op ongepaste, tot bedreigende, wijze verweerster onder druk gezet. Om problemen met klager of zijn familie te voorkomen, heeft verweerster ervoor gekozen het bedrag terug te betalen.
Klachtonderdeel h)
4.5 In het kader van het beroep tegen de klachtbeslissing van de Raad voor de Kinderbescherming had al een hoorzitting plaatsgevonden waarbij verweerster aanwezig is geweest, maar klager niet vanwege een fout van de penitentiaire inrichting. Om die reden heeft verweerster namens klager om nog een hoorzitting verzocht. De klachtencommissie heeft daarvoor een kort van tevoren doorgegeven datum bepaald, waarop verweerster door een onverwacht geplande andere zitting niet aanwezig kon zijn. Daar klager belang had bij een snelle beslissing van de klachtencommissie, heeft verweerster gezorgd voor een waarnemer die zij van tevoren volledig op de hoogte zou stellen van de inhoud van de zaak. Klager heeft haar echter laten weten erop te staan dat verweerster zelf de hoorzitting zou bijwonen. Verweerster heeft dit doorgegeven aan de klachtencommissie, die haar in reactie daarop heeft meegedeeld dat het ongeveer acht weken zou duren voordat een nieuwe hoorzitting zou kunnen plaatsvinden. De commissie heeft vervolgens een beslissing genomen zonder hoorzitting. Dit was voor verweerster een verrassing en een teleurstelling. Op deze gang van zaken heeft zij geen invloed gehad of kunnen hebben.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.2 De klachtonderdelen a), b), c) en d) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.3 Zoals verweerster heeft erkend, is op 13 augustus 2018 de post van klager per abuis niet op de correcte wijze verstuurd doordat de brief voor klager niet in een gesloten envelop is gedaan. De raad heeft op basis van de stukken niet kunnen vaststellen dat poststukken vaker in strijd met de voorschriften zijn verstuurd. Nu het een eenmalige omissie van administratieve aard betreft, waarvoor verweerster excuses heeft aangeboden aan klager, voert het naar het oordeel van de raad te ver om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad zal de klachtonderdelen a), b), c) en d) om die reden ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
5.4 De raad oordeelt dat niet is niet komen vast te staan dat verweerster heeft nagelaten om post door te sturen naar de nieuwe advocaat van klager, nu zij dit nadrukkelijk heeft ontkend en klager dit verwijt niet nader heeft onderbouwd. Uit het verweer van verweerster blijkt dat zij voor de zekerheid eerst klager om toestemming heeft gevraagd voordat zij de post heeft doorgestuurd naar de betreffende advocaat, omdat klager door meerdere advocaten werd bijgestaan. De raad is van oordeel dat zij daarmee zorgvuldig heeft gehandeld. Aangezien niet van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is gebleken, zal klachtonderdeel e) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.5 In dit klachtonderdeel wordt verweerster het verwijt gemaakt dat zij ten onrechte voor de klachtprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming een geldbedrag in rekening heeft gebracht, omdat deze zaak op toevoegingsbasis had kunnen worden behandeld. Voor zover klager meent dat de toevoeging in de zaak over de omgangsregeling ook geldt voor de klachtprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming, is dit feitelijk onjuist. De toevoeging voor de zaak over de omgangsregeling strekt zich niet uit tot de klachtprocedure. Voor zover klager meent dat verweerster ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht omdat hij voor de klachtprocedure een toevoeging had kunnen krijgen, is dit naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan. Verweerster heeft betwist dat een toevoeging mogelijk was geweest en klager heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij wel recht zou hebben gehad op een toevoeging als deze was aangevraagd. Klachtonderdeel f) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
5.6 De raad merkt hierbij nog ten overvloede op dat verweerster niet inzichtelijk heeft gemaakt of en op welke wijze zij heeft onderzocht of een toevoeging voor de klachtenprocedure tot de mogelijkheden behoorde, terwijl dit gelet op Gedragsregel 18 wel van een advocaat mag worden verwacht voordat hij werkzaamheden in rekening brengt bij de cliënt. Nu klachtonderdeel f) hier niet op ziet, heeft dit geen gevolgen voor het oordeel van de raad.
Klachtonderdeel g)
5.7 Verweerster heeft ontkend dat er een verplichting tot terugbetaling bestond waaraan zij te laat zou hebben voldaan. Er zijn de raad ook geen omstandigheden gebleken waardoor kan worden vastgesteld dat een dergelijke verplichting bestond. Nu niet is komen vast te staan dat verweerster te laat aan een verplichting tot terugbetaling heeft voldaan, zal klachtonderdeel g) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel h)
5.8 De raad acht het niet klachtwaardig dat verweerster vanwege haar verhindering om bij de geplande hoorzitting voor een vervanger heeft gezorgd. Verder heeft verweerster blijkens haar verweer alles gedaan om voor haar cliënt te bewerkstelligen dat door de klachtencommissie uitstel voor de hoorzitting zou worden verleend. Dat de klachtencommissie uiteindelijk heeft besloten om een beslissing te nemen zonder klager te horen, kan verweerster niet worden aangerekend. Aangezien niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster in dezen kan worden gemaakt, zal klachtonderdeel h) ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 juni 2021.