Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:146

Zaaknummer

19-690

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht met vele onderdelen over de advocaat van de wederpartij. De raad verklaart één klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft in strijd met de geheimhoudingsverplichting, zonder toestemming van klager of zijn advocaat, stukken uit de mediation als bijlagen bij de dagvaarding aan de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft daarmee in strijd met regel 3 van de Gedragsregels 2018 gehandeld. De omstandigheid dat verweerder deze stukken op verzoek van de advocaat van klager heeft ingetrokken, maakt dat in de onderhavige zaak niet anders, in het bijzonder omdat verweerder het verwijtbare van zijn handelen niet inziet en hij niet zijn excuses aan de wederpartij heeft aangeboden. De raad legt een waarschuwing op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 10 mei 2021

in de zaak 19-690/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerder

voorheen advocaat te [plaats]

gemachtigde: mr. B.

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 12 november 2018, 15 november 2018, 16 november 2018, 17 november 2018, 5 december 2018, 9 december 2018, 16 december 2018 en 18 februari 2019  heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z733140 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 maart 2021. Daarbij waren klager en verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager van 30 augustus 2020, 1 september 2020, 2 september 2020 en 10 september 2020, de e-mail van klager van 2 september 2020 en de brief met bijlagen van verweerder van 4 september 2020.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld in een echtscheiding. De ex-echtgenote van klager wordt bijgestaan door mr. L. te [plaats] en door verweerder.

2.3    Verweerder is zowel advocaat, belastingadviseur als accountant AA.

2.4    Bij verzoekschrift van 18 december 2015 heeft de (ex-)echtgenote van klager de rechtbank Amsterdam verzocht om onder meer de echtscheiding uit te spreken. Bij beschikking van 7 december 2016 is de echtscheiding uitgesproken en bij beschikking van 21 december 2016 heeft de rechtbank onder meer de kinder- en de partneralimentatie ten laste van klager vastgesteld.

2.5    Tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2016 stelde de ex-echtgenote van klager op 20 maart 2017 hoger beroep in bij het gerechtshof Amsterdam.

2.6    In mei 2017 vond de mediation plaats tussen klager en zijn ex-echtgenote. Verweerder zou zich als accountant en belastingadviseur bezig houden met de afwikkeling en verdeling van bezittingen en schulden. Op verzoek van klager is verweerder niet bij de mediation aanwezig geweest.

2.7    Bij exploot van 17 oktober 2017 werd klager op verzoek van zijn ex-echtgenote in kort geding gedagvaard tegen de zitting van 27 oktober 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam in verband met de waarde en jaarstukken van de onderneming van klager. Bij vonnis in kort geding van 10 november 2017 wees de voorzieningenrechter de vorderingen van de ex-echtgenote van klager af.

2.8    Op 2 november 2017 vond de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaats bij het gerechtshof Amsterdam.

2.9    Bij verzoekschrift van 1 maart 2018 diende klager bij de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam een verzoek in tot benoeming van een deskundige. De mondelinge behandeling vond op 29 mei 2018 plaats. Bij beschikking van 19 juni 2018 is een deskundige benoemd die een bindend advies zal geven over het in artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden bepaalde finaal beding.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te zorgen dat er een misverstand kon ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerder optrad door zich in augustus 2017 per e-mail als belastingadviseur aan klager te presenteren, zonder mee te delen dat hij tevens advocaat is, en namens de ex-echtgenote van klager wilde aanschuiven bij de mediation;

b)    het misverstand over zijn hoedanigheid (advocaat, belastingadviseur of fiscaal jurist) waarin verweerder optreedt, te creëren en in stand te houden door het gebruik van verschillende e-mailadressen, waaronder belastingadviseur@[..........].nl, en het gebruik van (of zich voordoend als) fiscaal jurist;

c)    in de dagvaarding in kort geding en tijdens de zitting op 27 oktober 2017 overvloedig gebruik te maken van informatie afkomstig uit de mediation en van e-mailverkeer tussen de deelnemers van de mediation;

d)    in bedoelde dagvaarding in kort geding feitelijke informatie te verstrekken waarvan verweerder weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is;

e)    niet of nauwelijks te communiceren met de advocaat van klager;

f)    in strijd met de integriteit (zich voordoend als fiscaal jurist) in november 2018 contact op te nemen met de accountmanager van de bank van klager om te proberen vertrouwelijke informatie over klager te ontfutselen;

g)    klager op extra kosten te jagen door hem in november 2018 een kort geding te laten opstarten teneinde zijn ex-echtgenote de echtelijke woning te laten verlaten, terwijl verweerder wist dat zijn cliënte al maanden bezig was met het zoeken van andere woonruimte en inmiddels heeft gevonden, maar daarover niets te melden aan de advocaat van klager terwijl deze advocaat op 10 oktober 2018 schriftelijk met verweerder daaromtrent had gecommuniceerd;

h)    zich onnodig grievend uit te laten jegens klager en feitelijke informatie te verstrekken waarvan verweerder weet of behoort te weten dat die onjuist is, door ter gelegenheid van een kort geding zitting op 5 december 2018 te stellen dat klager recent een garage verkocht had en dat de bank royement zou verlenen 'om niet', alsmede daarbij te suggereren dat klager 'de bank in zijn zak heeft', terwijl uit de brief van de bank aan de notaris van 26 oktober 2018 blijkt dat de hypotheek wordt doorgehaald tegen ontvangst van de gehele koopsom;

i)    klager te verzoeken geen contact meer met verweerder op te nemen, terwijl dit niet constructief is;

j)    tijdens de kortgedingzitting op 5 december 2018 geen pleitnota aan de voorzieningenrechter noch aan de advocaat van klager over te leggen;

k)    niet te kiezen voor een incassotraject via het LBIO, maar te kiezen voor agressieve incassomiddelen, zoals bankbeslag, loonbeslag, beslag onroerende zaken, waardoor klager op extra en aanzienlijke kosten wordt gejaagd;

l)    het afwikkelen van een scheiding met procedures, zonder ooit om te tafel te gaan zitten en/of te praten (geen enkele familierechtadvocaat zou dat moeten willen); het is puur destructief, onnodig kostenverhogend voor beide partijen, en het bevordert ook niet de welwillendheid en vertrouwen van advocaten onderling;

m)    feitelijk onjuiste informatie te verstrekken aan de rechtbank, terwijl verweerder weet dat het niet klopt, door "productie 37" in het geding te brengen waarmee gesuggereerd wordt dat zijn cliënte aan de deskundige heeft betaald maar het een overschrijving is van zijn cliënte aan verweerder;

n)    klager niet te antwoorden op zijn verzoek om een niet goed geanonimiseerde uitspraak op internet, waarin klager vals wordt beschuldigd door zijn ex-echtgenote, cliënte van verweerder, te doen verwijderen;

o)    kosten bij zijn cliënte in rekening te brengen, verband houdende met de tijd die verweerder besteedt aan het reageren op eerdere klacht(onderdelen) over hem, voor welke kosten zijn cliënte klager aansprakelijk houdt;

p)    zich onnodig grievend uit te laten jegens klager en klager vals te beschuldigen door te stellen dat verweerder steeds in-transparant over zijn vermogenspositie geweest;

q)    in deze klachtprocedure twee brieven van mr. L. van 29 oktober 2018 en 5 november 2018 over te leggen, terwijl deze brieven betrekking hebben op de klacht van klager tegen mr. L. bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager heeft noch aan zijn cliënte noch aan hem ooit kenbaar gemaakt dat hij het aanschuiven van verweerder bij de mediation vanwege het feit dat hij advocaat is, heeft geweigerd. Verweerder had van zijn cliënte de opdracht om haar in zijn hoedanigheid van belastingadviseur bij te staan, zodat hij zich met betrekking tot de mediation als belastingadviseur en niet als advocaat presenteerde. Dat was voor klager niet voor misverstand vatbaar. Bovendien was hij ook in zijn hoedanigheid van belastingadviseur aan het advocatentuchtrecht onderworpen.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft vanaf het e-mailadres als belastingadviseur teruggemaild aan de accountmanager van de bank van klager, omdat deze verweerder op dat e-mailadres reeds eerder had gemaild.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    De advocaat van klager had geconstateerd dat in de dagvaarding van 17 oktober 2017 in kort geding sprake was van informatie afkomstig uit de mediation, en die heeft hem dit bij e-mail van 19 oktober 2018 onder zijn aandacht gebracht. Verweerder stelt dat hij vervolgens de overgelegde brief van de mediator en alle producties die betrekking hadden op de mediation heeft ingetrokken.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerder heeft de informatie van zijn cliënte ontvangen en voor hem was er geen enkele aanleiding om aan de juistheid van deze verstrekte informatie te twijfelen.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Het is verweerder niet toegestaan om in strijd met de kennelijke wil van zijn cliënte te handelen, zodat hij de wil van zijn cliënte ook bij zijn wijze van communiceren met de advocaat van klager als richtsnoer heeft aangehouden. Volgens verweerder past zijn wijze van communiceren met de advocaat van klager in het licht van de vechtscheiding ook binnen het kader van de ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem past, zeker als die in overeenstemming is met de wil van zijn cliënte.

Ad klachtonderdeel f)

4.7    Verwezen wordt naar hetgeen verweerder heeft opgemerkt onder klachtonderdeel 2. Voorts blijkt uit de e-mailwisseling tussen hem en de accountmanager van de bank van klager dat deze alleen maar het door de bank aan klager en aan zijn cliënte verleende recht van hypotheek en het royement tot onderwerp hebben.

Ad klachtonderdeel g)

4.8    Het exploot van dagvaarding in kort geding op 9 november 2018 is aan zijn cliënte  betekend om te verschijnen op 5 december 2018. Vervolgens heeft verweerder bij e-mail van 13 november 2018 aan de advocaat van klager bericht dat het zijn cliënte was gelukt om per 1 december 2018 een andere woning te kunnen betrekken en dat zijn cliënte per 30 november 2018 uit de woning zou vertrekken. Klager had zich de nodige kosten kunnen besparen door het kort geding in te trekken.

Ad klachtonderdeel j)

4.9    Verweerder heeft geen pleitnota overgelegd omdat hij voor dit kort geding geen pleitnota had opgesteld en dat hij ook niet verplicht is om een pleitnota op te stellen.

Ad klachtonderdeel k)

4.10    De mening van klager dat de weg via het LBIO minder agressief zou zijn is ongegrond, aangezien het LBIO de verschuldigde alimentatie ook middels loonbeslag incasseert.

Ad klachtonderdeel l)

4.11    Klager is er zelf de oorzaak van dat tussen partijen de nodige hindernissen zijn gerezen waardoor het op zijn zachts gezegd zeer lastig is geworden om samen om de tafel te gaan zitten.

Ad klachtonderdeel m)

4.12    De cliënte van verweerder heeft het bedrag van € 6.050,00 op de rekening van verweerder overgemaakt met de opdracht om dit bedrag aan de deskundige over te maken, zodra duidelijk was dat de deskundige zijn werkzaamheden zou gaan verrichten en ook klager bereid was om zijn deel te voldoen.

Ad klachtonderdeel n)

4.13    Klager had zijn hulp of die van zijn cliënte niet nodig om de anonimisering van de betreffende rechtelijke uitspraak op rechtspraak.nl te bewerkstelligen. Klager kan hiervoor een verzoek indienen bij de president van de rechtbank.

Ad klachtonderdeel o)

4.14    Het staat hem en zijn cliënte volledig vrij om een afspraak te maken dat hij haar de kosten voor de werkzaamheden in de klachtprocedure in rekening brengt. Klager staat daar geheel buiten en heeft klager geen belang bij dit klachtonderdeel.

Ad klachtonderdeel p)

4.15    Verweerder had klager meermalen verzocht om de jaarstukken en andere boekhoudkundige bescheiden betreffende zijn onderneming te verstrekken. Dat is door klager geweigerd. Het is in een echtscheidingsprocedure, waarbij een ondernemer is betrokken welhaast een verplichting dat die ondernemer niet alleen zijn aangiften, maar ook jaarstukken en andere boekhoudkundige bescheiden overlegt. Omdat klager dat halsstarrig heeft geweigerd, had hij de vrijheid van meningsuiting om klager om die reden in-transparant te noemen. Dat is niet onnodig grievend.

Ad klachtonderdeel q)

4.16    In de beide door klager genoemde brieven van mr. L. aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland is hij bij name is genoemd. Het was zijn goed recht om, louter ter illustratie van de wijze waarop klager omgaat met zijn recht om klachten tegen de advocaat van de wederpartij in te dienen, de twee brieven van mr. L. in deze klachtprocedure te overleggen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klager. De raad stelt voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2    Klager verwijt verweerder dat hij zich als belastingadviseur presenteerde en verzweeg dat hij ook advocaat is. Verweerder heeft er voor gezorgd dat er misverstanden ontstonden over de hoedanigheid waarin verweerder bij de het mediationgesprek zat, aldus klager.

5.3    De raad is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verweerder onduidelijkheid heeft veroorzaakt over de hoedanigheid waarin hij aan het mediationgesprek wilde deelnemen en over het feit dat verweerder ook advocaat is. De raad acht daarbij mede van belang dat klager er zelf achter is gekomen dat verweerder ook advocaat is en dat verweerder (op verzoek van klager) ook niet heeft deelgenomen aan het mediationgesprek. De raad zal deze klachtonderdelen daarom ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Klager verwijt verweerder dat hij gebruik heeft gemaakt van informatie afkomstig uit de mediation en van e-mailcorrespondentie tussen klager en de cliënte van verweerder.

5.5    De raad overweegt als volgt. Niet in geschil is dat er uit hoofde van de mediation tussen klager en de cliënte van verweerder een geheimhoudingsverplichting gold. Verweerder heeft in strijd met die geheimhoudingsverplichting, zonder toestemming van klager of zijn advocaat, stukken uit die mediation als bijlagen bij de dagvaarding aan de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft daarmee in strijd met regel 3 van de Gedragsregels 2018 gehandeld. De omstandigheid dat verweerder deze stukken op verzoek van de advocaat van klager heeft ingetrokken, maakt dat in de onderhavige zaak niet anders, in het bijzonder omdat verweerder het verwijtbare van zijn handelen niet inziet en hij niet zijn excuses aan de wederpartij heeft aangeboden. De raad zal dit klachtonderdeel daarom gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

5.6    Klager verwijt verweerder dat hij in de dagvaarding in kort geding informatie heeft verstrekt waarvan verweerder weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder wist of behoorde te weten dat deze informatie onjuist is. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënte behartigd aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem heeft verschaft en hij mocht afgaan op de juistheid daarvan. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel e)

5.7    Het verwijt van klager dat verweerder niet of nauwelijks heeft gecommuniceerd met de advocaat van klager, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel f)

5.8    De raad stelt vast dat verweerder namens zijn cliënte bij de bank om informatie en stukken heeft verzocht die mede zijn cliënte betroffen. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder vertrouwelijke stukken of informatie over (enkel) klager bij de bank heeft proberen te ‘ontfutselen’, is niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel g)

5.9    Klager heeft een kort geding gevoerd om zijn ex-echtgenote de echtelijke woning te laten verlaten. Volgens klager bleek dit kort geding onnodig omdat zijn ex-echtgenote al maanden bezig was met het zoeken van andere woonruimte en deze inmiddels had gevonden. Verweerder wist daar van, maar heeft daarover niets tegen de advocaat van klager gezegd, aldus klager. Verweerder heeft echter aangevoerd dat hij wel degelijk, per e-mail, de advocaat van klager hiervan op de hoogte heeft gebracht. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door verweerder is dit klachtonderdeel in onvoldoende mate komen vast te staan. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel h)

5.10    Klager verwijt verweerder dat hij zich op een zitting onnodig grievend heeft uitgelaten en  informatie heeft verstrekt waarvan verweerder wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist was. Volgens klager zou verweerder hebben opgemerkt dat klager recent een garage verkocht had en dat de bank royement zou verlenen 'om niet', alsmede daarbij te suggereren dat klager 'de bank in zijn zak heeft', terwijl uit een brief van de bank aan de notaris blijkt dat de hypotheek wordt doorgehaald tegen ontvangst van de gehele koopsom.

5.11    De raad is van oordeel dat ook met betrekking tot deze informatie niet is gebleken dat verweerder wist of behoorde te weten dat deze onjuist is. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënte behartigd aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem heeft verschaft en hij mocht afgaan op de juistheid daarvan. Voorts acht de raad de door verweerder gebruikte woorden niet onnodig grievend. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen i en l)

5.12    Klager verwijt verweerder dat hij in de echtscheidingszaak niet met klager om de tafel wil zitten.

5.13    De raad overweegt dat een advocaat daar waar mogelijk en in het belang van zijn cliënt een oplossing van een geschil door middel van een schikking in het oog moet houden. Dit betreft geen absolute verplichting; het gaat er om dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven (vgl. regel 3 Gedragsregels 1992 en regel 5 Gedragsregel advocatuur 2018).

5.14    Verweerder heeft aangevoerd dat hij namens zijn cliënte wel degelijk een voorstel heeft gedaan om de zaak in der minne te regelen. Dat voorstel is door klager afgewezen. Voorts heeft verweerder een aantal omstandigheden genoemd waaruit volgens hem blijkt dat klager zelf er voor heeft gezorgd dat zo een regeling niet tot stand is gekomen.

5.15    Gelet op deze door verweerder aangevoerde omstandigheden en hetgeen onder 5.13 is overwogen, is de raad van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel j)

5.16    De raad overweegt met betrekking tot dit verwijt dat een advocaat niet zonder meer de verplichting heeft om een pleitnota op te stellen en aan de rechter en de wederpartij te overleggen. Verweerder heeft derhalve niet tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door dat niet te doen. Ook dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel k)

5.17    De raad overweegt dat verweerder heeft uitgelegd waarom hij niet heeft gekozen voor een incassotraject via het LBIO. De reden daarvoor was dat de incasso via het LBIO langer duurt. Voorts heeft hij betwist dat de door hem gekozen handelwijze agressiever zou zijn dan de weg die hij heeft gekozen. De raad is van oordeel dat het verweerder vrijstond om op deze wijze te handelen. Dat verweerder hiermee de ruime mate van vrijheid die hem bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt toekomt te buiten is gegaan of klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, is de raad niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel m)

5.18    Klager verwijt verweerder dat hij onjuiste informatie - te weten een productie waarin wordt gesuggereerd dat zijn cliënte aan de deskundige heeft betaald, terwijl het een betaling aan verweerder betrof - aan de rechtbank heeft verstrekt aan de rechtbank, terwijl verweerder wist dat het niet klopte. De raad is van oordeel dat – mede gelet op de uitleg die verweerder hierover heeft gegeven - niet is gebleken dat de informatie onjuist was. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel n)

5.19    Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft geantwoord op zijn verzoek aan verweerder om een niet goed geanonimiseerde uitspraak op internet te laten verwijderen.

De raad overweegt hierover dat klager of zijn advocaat dit verzoek kon doen bij de rechtbank die de uitspraak op rechtspraak.nl heeft geplaatst en niet bij verweerder. Door niet op dat verzoek te antwoorden, heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel o)

5.20    Klager verwijt verweerder dat hij kosten bij zijn cliënte in rekening brengt die verband houden met de tijd die verweerder besteedt aan het reageren op eerdere klachten van klager, voor welke kosten zijn cliënte klager aansprakelijk houdt. De raad overweegt hieromtrent dat het verweerder vrij staat om met zijn cliënte af te spreken om deze kosten bij zijn cliënte in rekening te brengen. Verweerder heeft hiermee jegens klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel p)

5.21    Klager verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager door te zeggen dat klager “steeds in-transparant over zijn vermogenspositie is geweest".

5.22    De raad acht deze opmerking van verweerder – mede gelet op de door verweerder geschetste omstandigheden waarom hij deze opmerking heeft gemaakt – niet onnodig grievend en daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Klachtonderdeel q)

5.23    Klager verwijt verweerder dat hij in de onderhavige klachtprocedure twee brieven van mr. L. van 29 oktober 2018 en 5 november 2018 heeft overgelegd, terwijl deze brieven betrekking hebben op de klacht van klager tegen mr. L. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij deze brieven in deze procedure heeft ingediend om te laten zien op welke wijze klager omgaat met zijn recht om klachten tegen de advocaat van de wederpartij in te dienen.

5.24    De raad is van oordeel dat een verweerder zich in een tuchtprocedure in beginsel mag verweren op de wijze die hem goeddunkt.  Gelet op dat uitgangspunt en gezien de inhoud van de brieven, is de raad van oordeel dat verweerder met het indienen van deze brieven niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Bovendien is het in die fase van de klachtprocedure aan de deken om stukken al dan niet aan het dossier toe te voegen. De raad zal deze klacht ongegrond verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    Zoals hierboven is overwogen, zal de raad zal één klachtonderdeel, c), waarin klager verweten wordt in strijd met een bestaande geheimhoudingsverplichting stukken uit een mediation aan de rechtbank overgelegd te hebben, gegrond verklaren. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de gedragsregels. Omdat verweerder deze stukken wel op verzoek van de advocaat van klager heeft ingetrokken, zal de raad - ondanks het omvangrijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder - volstaan met de oplegging van een waarschuwing.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-690/AL/MN.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel, C.A.Th. Philipsen, H.K. Scholtens, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.

 

Griffier                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 10 mei 2021