Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-07-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:139
Zaaknummer
21-301/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken in alle onderdelen ongegrond. De door klager gemaakte verwijten zijn onvoldoende om te komen tot het oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 juli 2021 in de zaak 21-301/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 maart 2021 met kenmerk R 2021/19 tvh/gh, door de raad ontvangen op 30 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft in maart 2020 een klacht ingediend over mr. S bij verweerster, in haar hoedanigheid van deken.
1.2 Op 28 juli 2020 is door mr. M, stafjurist, namens verweerster, in een e-mail aan klager een samenvatting gegeven van de door hem ingediende klacht. Ook is in deze e-mail uitleg gegeven over het toetsingskader en de procedure en is door mr. M een inschatting gegeven van de gegrondheid van klagers klacht, waarna is opgenomen:
“Indien u meent dat de klacht moet worden doorgezonden aan de raad van discipline dient u € 50,= griffierecht te betalen”
1.3 Bij e-mail van 4 augustus 2020 heeft klager aangegeven dat het bericht onduidelijk en onoverzichtelijk is en dat niet duidelijk is gemaakt waar en bij welke Raad of Hof van Discipline klager zijn klacht kan indienen.
1.4 Op 7 augustus 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster.
1.5 Bij beslissing van 17 september 2020 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline klagers klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
1.6 Op 8 oktober 2020 is het klachtdossier in de zaak van klager tegen mr. S verzonden aan de raad van discipline.
1.7 Bij brief van 12 oktober 2020 heeft verweerster gereageerd op klagers onderhavige klacht. In de brief is tweemaal het jaartal 202 opgenomen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweersters e-mail van 28 juli 2020 is onduidelijk en onoverzichtelijk.
b) Verweerster heeft niet duidelijk aangegeven bij welke Raad of Hof van Discipline klager zijn klacht kon indienen, maar heeft enkel verzocht om 50 euro over te maken.
c) Verweerster heeft klagers klacht niet goed kunnen of willen lezen en heeft daarmee mr. S in bescherming genomen. Verweerster geeft er daarmee blijk van niet onpartijdig te zijn.
2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel c stelt klager dat verweerster niets deed tegen de door klager gemelde misstand.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht is gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Concreet betekent dit dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van haar functie van deken op de punten die in deze zaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerster dat haar e-mail van 28 juli 2020 onduidelijk en onoverzichtelijk is.
4.3 Als al sprake is van een onduidelijke en/of onoverzichtelijke e-mail, geldt dat dit onvoldoende is om te komen tot het oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. Voor zover klager ook klaagt over de in het antwoord van verweerster van 12 oktober 2020 opgenomen incomplete jaartallen, geldt hetzelfde, mede omdat uit de context van het bericht volgt om welke jaartallen het gaat. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerster dat niet duidelijk is aangegeven bij welke Raad of Hof van Discipline hij zijn klacht kon indienen, maar dat zij enkel heeft verzocht om 50 euro over te maken.
4.5 Hoewel uit de e-mail van 28 juli 2020 inderdaad niet blijkt naar welke Raad van Discipline de klacht zou worden doorgezonden na betaling van het griffierecht, geldt dat dit volstrekt onvoldoende is om te spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het had op de weg van klager gelegen om naar aanleiding van de e-mail om duidelijkheid te vragen op dit punt, in plaats van direct een klacht in te dienen tegen verweerster. Te meer nu verweerster stelt dat klager eerder al was gewezen op de leidraad klachtbehandeling die nadere uitleg geeft over de gang van zaken tijdens de dekenale klachtbehandeling. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klager verwijt verweerster dat zij mr. S in bescherming heeft genomen en (daardoor) niet onpartijdig heeft gehandeld.
4.7 De voorzitter overweegt dat het aan klager is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Dat heeft klager hier niet gedaan. De enkele verwijzing naar verweersters e-mail van 28 juli 2020 is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat verweerster mr. S in bescherming heeft genomen en/of niet onpartijdig is geweest. Dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter, ook anderszins, op geen enkele wijze gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021.