Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:145

Zaaknummer

21-127/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 augustus 2021 in de zaak 21-127/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 april 2021 op de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 4 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K217 2020 ar/ak van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 14 april 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Op 15 april 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de videozitting van de raad van 21 juni 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de aanvullende stukken die klager op 7 juni 2021 naar de raad heeft gestuurd.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

2.2    Het verzet is uitsluitend gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klachtonderdelen a en b. Het verzet richt zich niet tegen het oordeel van de voorzitter over de klachtonderdelen c, d, e, en f.

2.3    Klager ziet niet in dat de beginselen van behoorlijk tuchtprocesrecht met zich brengen dat een klager steeds is gehouden zijn klacht zoveel mogelijk in één keer naar voren te brengen. Het is geen verplichting waaraan een klager gehouden is.

2.4    Klachtonderdelen a en b zijn volgens klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen eindoordeel gegeven over het handelen waarover in deze klachtonderdelen wordt geklaagd.

2.5    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.3    Niet alleen zien klachtonderdelen a en b op hetzelfde feitencomplex als waarop (onderdelen van) de klacht met nummer 19-842/DH/DH zag(en), maar ook is er naar het oordeel van de raad ook al over geoordeeld door de tuchtrechter. Voorop staat dat klachtonderdeel d in zaak 19-842/DH/DH volgens klager zelf (in zijn pleitnota van 7 juni 2021) uit twee componenten bestaat, namelijk “de verschillende inschattingen op succes” en de hoogte van de kostenveroordeling. Klachtonderdelen a en b in de onderhavige zaak zien allebei op de inschatting van de kans van slagen van het hoger beroep en komen dus in zoverre overeen met het eerder in 19-842/DH/DH ingediende klachtonderdeel d. In (onderdeel 4.4 van) de voorzittersbeslissing van 5 februari 2020 in 19-842/DH/DH heeft de voorzitter geoordeeld dat klager voldoende was voorgelicht over de kans van slagen van hoger beroep. In de verzetbeslissing van 27 juli 2020 in zaak 19-842/DH/DH heeft de raad in onderdeel 4.7 dit deel van de beslissing bekrachtigd. Dit betekent dat in de beslissingen van 5 februari 2020 en 27 juli 2020 al is geoordeeld over de onderwerpen die in klachtonderdelen a en b van deze klacht (opnieuw) aan de orde zijn gesteld.

4.4    De voorzitter heeft de klachtonderdelen a en b dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2021.