Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:180

Zaaknummer

21-526/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verstaat dat klachten 3 en 4 zijn ingetrokken en klachten 1 en 2 worden meegenomen in de klachtprocedure van klager tegen onder meer het huidige kantoor van verweerder.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 augustus 2021

in de zaak 21-526/A/A

naar aanleiding van de klacht van: 

klager

over: 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 juni 2021 met kenmerk 1232359, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder is van 1 september 2018 tot 1 juni 2019 als advocaat in dienst geweest bij het kantoor van klager. Op 31 mei 2019 heeft verweerder de arbeidsovereenkomst schriftelijk opgezegd. Per 1 juli 2019 is verweerder in dienst getreden bij een ander kantoor.

1.2    Na de opzegging van verweerder is er tussen klager en verweerder een (arbeids)conflict ontstaan. Verweerder heeft het kantoor van klager op 29 juli 2019 gedagvaard in kort geding en betaling van loonbestanddelen/vergoedingen en een verbod op het doen van negatieve uitlatingen gevorderd. Op de zitting van 7 augustus 2019 hebben verweerder en het kantoor van klager een schikking getroffen. Die schikking is neergelegd in een proces-verbaal en luidt als volgt, voor zover hier van belang:

“6. Partij [klager] verklaart dat hij de klacht die door hem tegen [verweerder] is ingediend bij de Amsterdamse deken uiterlijk 14 augustus 2019 zal intrekken. (…)

7. Partijen verklaren over en weer dat geen nieuwe klachten tegen elkaar zullen indienen, die betrekking hebben op de periode tot en met 7 augustus 2019.”

1.3    Op 14 augustus 2019 heeft klager zijn op 2 augustus 2019 ingediende klacht over verweerder ingetrokken.

1.4    Op 14 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over het advocatenkantoor waar verweerder thans werkt, de drie partners van dat kantoor en verweerder.

1.5    Op 29 september 2020 heeft verweerder klager en zijn kantoor in kort geding gedagvaard en onder meer gevorderd klager te gebieden de door hem op 14 augustus 2020 ingediende klacht in te trekken, onder verwijzing naar de schikking van 7 augustus 2019.

1.6    Bij vonnis van 4 december 2020 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager gedeeltelijk toegewezen en klager en zijn kantoor geboden om binnen 24 uur na het vonnis de klacht van 14 augustus 2020 in te trekken voor zover de klacht betrekking heeft op verweerder en voor zover die klacht een kopie betreft van de eerdere, op 14 augustus 2019 ingetrokken, klacht. Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:

“4.9. Voldoende duidelijk is dat oude klachten niet opnieuw mogen worden ingediend. [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat de op 14 augustus 2020 ingediende klacht grotendeels een kopie is van de op 14 augustus 2019 ingetrokken klacht. (…) [Klager en zijn kantoor] zal veroordeeld worden de tuchtklacht van 14 augustus 2020 in te trekken voor zover die klacht een blauwdruk/kopie is van de op 14 augustus 2019 voor [klager] ingetrokken klacht.

4.10. Wat betreft de klachten die geen kopie zijn van de eerdere klachten en die op het eerste gezicht ook deels lijken te vallen onder de vaststellingsovereenkomst – wat [klager en zijn kantoor] dus betwist – overweegt de voorzieningenrechter dat het aan de deken is of de tuchtrechter om te beoordelen of de feiten en omstandigheden die volgens [klager en zijn kantoor] ‘nieuw’ zijn, al dan niet binnen het bereik van de vaststellingsovereenkomst vallen. De vordering is in zoverre niet toewijsbaar.”

1.7    Bij e-mail van 7 december 2020 heeft klager de deken onder meer geschreven:

“De klachtonderdelen uit de klacht d.d. 14 augustus 2020 voor zover die op identieke wijze in de klacht d.d. 2 augustus 2019 waren beschreven worden dan ook – onder uitdrukkelijk protest – bij deze ingetrokken. Daarbij wens ik opgemerkt te hebben dat alles wat niet valt onder de klacht d.d. 2 augustus 2019 expliciet niet is ingetrokken. Dus ook klachtonderdelen die mogelijk over hetzelfde feitencomplex gaan als beschreven in de klacht d.d. 2 augustus 2019 maar toen niet bij de klacht waren betrokken.”

1.8    Bij brieven van 10, 16 en 23 december 2020 heeft de deken klager gevraagd puntsgewijs aan te geven welke klachtonderdelen in stand blijven. Klager heeft niet aan dit verzoek voldaan.

2    BEOORDELING

2.1    In het klachtformulier van 14 augustus 2020 heeft klager vier klachten geformuleerd; 1) het huidige advocatenkantoor van verweerder, de drie partners van dat kantoor en verweerder zijn niet tijdig overgegaan tot verrekening, 2) het huidige advocatenkantoor van verweerder, de drie partners van dat kantoor en verweerder hebben ten onrechte betalingen ontvangen en onder zich gehouden, 3) verweerder heeft niet integer gehandeld en 4) de drie partners van het huidige kantoor van verweerder en verweerder hebben het relatiebeding in de tussen klager en verweerder gesloten arbeidsovereenkomst omzeild. In de toelichting op het klachtformulier heeft klager klacht 3) onderverdeeld in zes verschillende punten; 1) schadevergoedingszaken, 2) niet naleven van werktijden en daarover niet de waarheid spreken, 3) vorderen van kosten die nimmer zijn gemaakt, 4) wissen van piketmelding(en), 5) verhoorincident en 6) schending beroepsgeheim). In zijn toelichting heeft klager klacht 4) onderverdeeld in twee punten, waarbij alleen het tweede punt een verwijt aan het adres van verweerder betreft (verweerder zou een advocaat als stroman hebben laten fungeren in een strafzaak).

2.2    De deken heeft klager naar aanleiding van diens e-mail van 7 december 2020 (zie 1.7) meermaals gevraagd om puntsgewijs aan te geven welke klachtonderdelen in stand blijven. Klager heeft daarop geen antwoord willen geven en/of gegeven. Verweerder heeft in zijn antwoord op de klacht gesteld dat ten aanzien van klacht 3) de door klager in zijn toelichting genoemde punten 2, 4, 5 en 6 en het tweede punt ten aanzien van klacht 4) onderdeel waren van de klacht die klager op 2 augustus 2019 over verweerder heeft ingediend en daarom als ingetrokken moeten worden beschouwd. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat punten 1 en 3 bij klacht 3) weliswaar niet in de klacht van 2 augustus 2019 zijn genoemd, maar wel betrekking hebben op de periode voor 7 augustus 2019 en om die reden als ingetrokken moeten worden beschouwd. Klager heeft dit in zijn repliek niet weersproken. Hij heeft daarin slechts geschreven “De klacht zoals initieel is ingediend dient wat mij betreft geheel door u en de Raad van Discipline te worden onderzocht. Echter, voor zover mij en civielrechtelijke verplichting is opgelegd, heb ik de klacht naar de letter van het u bekende vonnis -onder protest- deels ingetrokken. Ik zal de klacht dan ook niet alsnog meer of anders intrekken”.  Nu klager geen antwoord heeft willen geven op de herhaalde vraag van de deken om puntsgewijs aan te geven welke klachtonderdelen in stand blijven en het standpunt van verweerder over de omvang van de klacht in zijn repliek niet heeft weersproken, is de voorzitter van oordeel dat klachten 3) en 4) ten aanzien van verweerder als ingetrokken moeten worden beschouwd.

2.3    De voorzitter is van oordeel dat klachten 1) en 2) niet als ingetrokken kunnen worden beschouwd, nu die klachten zien op de periode na 7 augustus 2019. Nu verweerder in zijn antwoord op de klacht niet op deze klachten heeft gereageerd en de klachten gelijkluidend zijn aan de klachten die klager daarover heeft ingediend tegen het huidige kantoor van verweerder en de drie partners van dat kantoor waarnaar de dekens thans nog onderzoek verricht, zullen die klachten over verweerder worden meegenomen in die klachtprocedure.

BESLISSING

De voorzitter:

-    verstaat dat klachten 3) en 4) zijn ingetrokken;

-    verstaat dat klachten 1) en 2) worden meegenomen in de klachtprocedure van klager tegen het huidige kantoor van verweerder en de drie partners daarvan.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 2 augustus 2021