Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-07-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:177
Zaaknummer
21-266/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening is gegrond, omdat hij klaagster niet schriftelijk heeft geinformeerd over de gevolgen van het intrekken van het beroep en over het indienen van een verzoek om vergoeding van proceskosten.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 juli 2021
in de zaak 21-266/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 juni 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 969036/EJH/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juli 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in (onder meer) een geschil met de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
2.3 Bij besluit van 10 juli 2018 heeft de SVB aan klaagster bericht dat het besluit op bezwaar van 21 juli 2017 wordt ingetrokken, haar bezwaar tegen de beslissing van 29 december 2016 (waarbij haar verzoek om herziening van de beslissing van 29 januari 2002 is afgewezen) gegrond wordt verklaard en haar per 1 december 2016 een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (hierna: de Anw) wordt toegekend.
2.4 Bij brief van 16 juli 2018 heeft de rechtbank verweerder onder verwijzing naar het besluit van 10 juli 2018 gevraagd om binnen twee weken te laten weten of hij het eens is met deze beslissing en, als dat het geval is, het beroep binnen twee weken schriftelijk in te trekken.
2.5 Bij brief van 16 augustus 2018 heeft verweerder klaagster het volgende bericht: “Refererend aan ons gesprekken van de afgelopen weken, waarin wij de nieuwe (positieve) beslissing op bezwaar van het SVB bespraken (en uw aanspraak op een ANW uitkering), deel ik u mede dat ik, zoals afgesproken, de beroepsprocedure zal intrekken. Als u nog vragen heeft, kunt u mij te allen tijde bellen.”
2.6 Bij brief van 17 augustus 2018 heeft verweerder aan de rechtbank geantwoord dat het beroepschrift wordt ingetrokken, omdat de SVB met het besluit van 10 juli 2018 is tegemoetgekomen aan het beroepschrift en het bestreden besluit van 21 juli 2017 is ingetrokken. Voorts heeft verweerder de rechtbank verzocht om de SVB te veroordelen in de proceskosten.
2.7 Bij uitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank de SVB veroordeeld in de proceskosten van klaagster tot een bedrag van € 501,-.
2.8 Bij brief van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank gereageerd op een verzoek van mr. V., (de advocaat die klaagster bijstond voordat zij zich later in de beroepsprocedure wendde tot verweerder) van 14 juni 2019 tot rectificatie van de uitspraak van 25 september 2018 over de proceskostenveroordeling. De griffier heeft bericht dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten van mr. V. door de rechtbank was opgevat als een verzoek om vergoeding van de forfaitaire kosten en niet als een uitgebreider verzoek. Als zijn verzoek ruimer zou zijn opgevat, was het verzoek om vergoeding van de deskundigenkosten afgewezen, omdat de kosten niet waren onderbouwd. Weliswaar had mr. V. in zijn brief van 25 februari 2018 verzocht om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige, maar daarbij had hij geen opgave van de kosten gedaan. Hij had vermeld dat de nota zou worden nagezonden. De rechtbank heeft deze nota echter niet ontvangen. De rechtbank was ook anderszins niet bekend met de hoogte van de kosten. Rectificatie van de uitspraak heeft daarmee geen toegevoegde waarde. Om die reden wordt het verzoek afgewezen, aldus tot slot de rechtbank in deze brief.
2.9 Op 20 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij:
a) haar belangen niet goed heeft behartigd;
b) geprobeerd heeft haar te slaan met het dossier;
c) haar één dag van tevoren vertelde dat de zitting op 22 augustus 2018 niet door zou gaan, terwijl het haar niet duidelijk was waarom niet.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en c) lenen zich gelet op hun samenhang voor gezamenlijke behandeling
5.1 Klaagster heeft haar klacht toegelicht door te stellen dat zij niet blij was met de toekenning van de Anw-uitkering met terugwerkende kracht tot slechts 1 december 2016. Bovendien zijn de door haar gemaakte kosten voor een medisch rapport van € 1.300,- ten onrechte niet vergoed, terwijl verweerder beschikte over de nota daarvan. Ze ging ervan uit dat het gesprek op 21 augustus 2018 waarvoor verweerder haar had uitgenodigd, verband hield met de zitting bij de rechtbank die zou plaatsvinden op 22 augustus 2018. Verweerder vertelde haar bij het gesprek echter dat deze zitting niet doorging omdat ze een Anw-uitkering zou krijgen. Zij zou nooit de beroepsmogelijkheid hebben willen laten lopen, aldus klaagster.
5.2 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die die advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. In dat verband is onder meer van belang dat Gedragsregel 16, lid 1, voorschrijft dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.
5.3 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het besluit op bezwaar van de SVB van 10 juli 2018 heel goed aan klaagster heeft uitgelegd, dat hij haar heeft verteld dat het voor haar een gunstig besluit was en dat klaagster dat eerst ook met hem eens was geweest. Verweerder heeft toegelicht dat het herzien van een besluit, zoals bij het besluit op bezwaar van 10 juli 2018 is gebeurd, zelden voorkomt. Daarvoor is vereist dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De Anw-uitkering had eigenlijk niet eerder kunnen ingaan dan in 2018, omdat toen nieuw onderzoek is verricht. Het handhaven van het beroep had daarom geen enkele zin. Voorts heeft verweerder verklaard dat hij ervan uitging dat de rechtbank bij zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten de door klaagster gemaakte kosten van het medisch rapport zou meenemen, dat hij niet beschikte over de nota van deze kosten en dat hij ervan uitging dat mr. V daarover afspraken had gemaakt met klaagster.
5.4 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft klaagster bij brief van 16 augustus 2018 alleen medegedeeld dat hij, als afgesproken, de beroepsprocedure zou intrekken. Hij heeft klaagster niet schriftelijk geïnformeerd over wat de gevolgen daarvan zijn. Evenmin heeft hij haar schriftelijk geïnformeerd over het indienen van een verzoek om vergoeding van proceskosten. Van verweerder had ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil wel mogen worden verwacht dat hij deze informatie op schrift had gesteld en met klaagster had gedeeld. Hiervoor bestond te meer aanleiding nu aan het besluit op bezwaar van 10 juli 2018 ten grondslag ligt een verzoek om de beslissing van 29 januari 2002 te herzien. Hieruit volgt dat met het besluit op bezwaar van 10 juli 2018 niet aan de bezwaren van klaagster tegemoet is gekomen. Onder de gegeven omstandigheden is het voor te stellen dat het voor klaagster niet duidelijk was dat en waarom de zitting bij de rechtbank op 22 augustus 2018 niet doorging. De raad zal daarom de klachtonderdelen a) en c) beide gegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.5 De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft toegelicht dat toen zij haar dossier kwam ophalen verweerder het dossier naar achter hield en dat het leek alsof hij haar met het dossier wilde slaan. Verweerder heeft ontkend dat hij klaagster met het dossier wilde slaan. Ter zitting heeft klaagster aangegeven dat verweerder wellicht niet bedoelde een gebaar te maken alsof hij haar wilde slaan, maar dat zij wel het gevoel had dat hij haar wilde slaan. De raad concludeert dat niet is komen vast te staan dat verweerder klaagster met het dossier wilde slaan en zal daarom klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht in de gegeven omstandigheden een maatregel passend en geboden. Verweerder had zijn advies tot intrekken van de beroepsprocedure en de redenen daarvoor moeten vastleggen. Ook had hij moeten nagaan of hij goed begrepen had dat alleen een forfaitaire proceskostenvergoeding voor de kosten van rechtsbijstand moest worden gevraagd. Gegeven de ernst van de verweten gedraging acht de raad een waarschuwing op zijn plaats.
GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.2 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.3 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat
6.4 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.5 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.3 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.5.
.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M. Bootsma en I. de Laat, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 juli 2021