Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:174

Zaaknummer

20-840/A/A

Zaaknummer

20-841/A/A

Inhoudsindicatie

Gegrond verzet omdat de voorzitter een bepaald feit niet (uitdrukkelijk) in aanmerking heeft genomen. De klacht dat verweerders feiten hebben geponeerd waarvan ze de waarheid wisten of konden weten is ongegrond. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bedoelde foto’s die verweerders bij de rechtbank hebben ingediend zijn bewerkt. 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 juli 2021

in de zaken 20-840/A/A en 20-841/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 december 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 oktober november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Op 4 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerken 2019-1022323/EJH/AvO en 2019-1022326/EJH/AvO van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 14 december 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 11 januari 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 14 juni 2021. Daarbij waren klager en verweerders aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager met 12 bijlagen. Ook heeft de raad kennis genomen van de e-mail van klager van 25 januari 2021 met bijlagen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

De voorzitter heeft zijn klacht ongegrond verklaard omdat hij onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om de klacht aannemelijk te maken. De voorzitter heeft overwogen dat niet goed kan worden vastgesteld welke van de verschillende lezingen van partijen de meest aannemelijke is. Het is evenwel duidelijk dat zijn lezing de meest aannemelijke is. Die lezing is dat de door verweerders in de kortgedingprocedure in 2015 als producties 11 en 12 ingediende foto’s van het kind bij de bruiloft van de ex-echtgenote waren bewerkt. Klager wijst er in dit verband op dat de voorzitter heeft miskend dat verweerder sub 1 ter zitting van het gerechtshof van 5 september 2019 heeft bevestigd in 2015 in de kortgedingprocedure bewerkte foto’s te hebben ingediend. Deze ingediende foto’s kunnen geen andere foto’s zijn, dan de foto’s die als producties 11 en 12 in de kortgedingprocedure zijn ingediend, aldus klager. Verder is die lezing dat verweerder sub 2 inhoudelijke bemoeienis met de civiele procedure in eerste aanleg heeft gehad. Verweerder 2 heeft zich immers als advocaat gesteld in de civiele procedure. In de beschikking van 24 juni 2015 staat bovendien vermeld dat verweerder 2 als advocaat aanwezig was bij de kortgedingzitting van 18 juni 2015, aldus klager.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

Beoordeling van het verzet

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    Wat betreft de volgens klager inhoudelijke bemoeienis van verweerder sub 2 met de civiele procedure in eerste aanleg ziet de raad geen grond voor het oordeel dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is dat de klacht ongegrond is, omdat klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om zijn klacht aannemelijk te maken. De omstandigheid dat verweerder sub 2 zich in een civiele procedure heeft gesteld als advocaat, maakt nog niet dat hij inhoudelijke bemoeienis heeft gehad. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat in de betreffende procedure verweerder sub 1 tijdens de zitting van 7 oktober 2015 blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal het woord heeft gevoerd en dat verweerder sub 2 zich heeft gesteld als advocaat omdat de advocaat van klager bezwaar had gemaakt tegen de aanwezigheid van verweerder sub 2 ter zitting. Verder neemt de raad in aanmerking dat in het vonnis in kortgeding van 24 juni 2015 waarnaar klager heeft verwezen weliswaar staat vermeld dat verweerder sub 2 ter zitting was verschenen, maar dat als advocaat alleen verweerder sub 1 staat vermeld.

4.3    Wat betreft de als producties 11 en 12 ingediende foto’s die volgens klager zijn bewerkt, ziet de raad wel grond voor het oordeel dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is dat de klacht ongegrond is, omdat klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om de klacht aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter dit oordeel gebaseerd op onvolledige feiten, daar waar de voorzitter niet uitdrukkelijk als feit in aanmerking heeft genomen dat verweerder sub 1 op de zitting van het gerechtshof van 5 september 2019 heeft erkend dat in 2015 in de kortgedingprocedure bewerkte foto’s zijn ingediend. Dit nieuwe feit is van belang voor de beoordeling van de klacht van klager dat verweerders feiten hebben geponeerd waarvan zij de onwaarheid wisten of konden weten. De raad zal om deze reden het verzet gegrond verklaren.

Beoordeling van de klacht

4.4    Klager heeft zijn betoog dat verweerders feiten hebben geponeerd waarvan zij de onwaarheid wisten, of konden weten als volgt nader toegelicht. Verweerder sub 1 heeft ter zitting van het gerechtshof van 5 september 2019 erkend in de kortgedingprocedure bewerkte foto’s te hebben ingediend. De bewerkte foto’s kunnen geen andere foto’s zijn dan de foto’s die als producties 11 en 12 in 2015 in de kortgedingprocedure door verweerders zijn ingediend. Verweerder sub 1 heeft ter de zitting van het gerechtshof weliswaar gezegd dat het wellicht ging om andere foto’s, maar nergens uit blijkt dat verweerders in de kortgedingprocedure nog andere foto’s hebben ingediend en dat is ook niet gebeurd.  Bovendien heeft verweerder sub 1 gesteld dat de foto’s waren bewerkt door de neef van de ex-echtgenote, alleen om te laten zien hoe makkelijk het bewerken van foto’s is. De neef heeft echter bij een getuigenverhoor onder ede verklaard dat hij de foto’s op 21 en 23 juni 2015 heeft bewerkt, dat is na de kortgedingzitting van 18 juni 2015.  Bovendien waren dat volgens de verklaring van de neef geen foto’s van het kind bij het huwelijk van de ex-echtgenote van klager op 23 mei 2015, zoals de foto’s bij de producties 11 en 12, maar privé-foto’s van de kinderen en de ex-echtgenote. Klager heeft voorts verwezen naar een beschikking van het gerechtshof van 28 november 2017 waarin staat dat de ex-echtgenote heeft verklaard dat het kind op 21 mei 2015 was gestruikeld en naar een Raadsonderzoek van Veilig Thuis van 9 juni 2015, waarin staat dat de ex-echtgenote heeft verklaard dat het kind is gestruikeld en zij de bult van het kind heeft gekoeld aan tafel. Uit de omstandigheid dat van de bult niets is te zien op de twee foto’s bij de producties 11 en 12 - die dateren van 23 mei 2015, dus van twee dagen na het ontstaan ervan - volgt ook dat de foto’s zijn bewerkt. Klager heeft verder gesteld dat de foto’s die de ex-echtgenote op 7 november 2019 door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau heeft laten onderzoeken op authenticiteit en die authentiek zijn bevonden, niet de - uitvergrote - foto’s bij de producties 11 en 12 zijn.

4.5    Verweerder sub 1 heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij ervan uitgaat dat zijn cliënte de waarheid spreekt als zij zegt dat de foto’s die als producties 11 en 12 in kort geding zijn ingediend niet zijn bewerkt. Hij heeft geen feiten geponeerd waarvan hij wist of kon weten dat die onwaar waren, aldus verweerder sub 1. Zijn cliënte was door ziekte verhinderd om de zitting bij het gerechtshof van 5 september 2018 bij te wonen en duidelijkheid te verschaffen. Verweerder sub 1 en verweerder sub 2 hebben ter zitting van de raad verklaard zich niet te herinneren welke bewerkte foto‘s zijn ingediend.

4.6    De raad overweegt als volgt. Ter zitting van het gerechtshof van 5 september 2019 heeft verweerder sub 1 blijkens het proces-verbaal op de vraag van de voorzitter welke foto’s door de ex-echtgenote waren gefotoshopt, geantwoord dat het gaat om door een neef gefotoshopte foto’s van de bruiloft, die zijn overgelegd in de kortgedingprocedure en dat deze foto’s alleen zijn overgelegd om te laten zien hoe gemakkelijk het is om foto’s te “shoppen”. Op de mededeling van klager tijdens die zitting dat het gaat om de foto’s die als producties 11 en 12 zijn overgelegd, heeft verweerder gereageerd met de mededeling dat hij niet uitsluit dat er andere foto’s zijn gefotoshopt. Even later heeft verweerder vermeld dat de gefotoshopte foto’s geen foto’s zijn van de bruiloft, maar van een andere aangelegenheid en dat er dus kennelijk meer foto’s zijn ingebracht tijdens het kortgeding, aldus het proces-verbaal. Klaarblijkelijk stond het verweerder bij de zitting van 5 september 2019, gelet op zijn tegenstrijdige mededelingen, niet meer helder voor ogen welke bewerkte foto’s ruim vier jaar daarvoor in de kortgedingprocedure waren ingediend.

4.7    Op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht kan naar het oordeel van de raad niet worden geconcludeerd dat klager aannemelijk heeft gemaakt dat de foto’s bij de producties 11 en 12 bewerkte foto’s zijn. Dat nergens uit blijkt dat in de kortgedingprocedure door verweerders andere foto’s zijn ingediend dan de foto’s bij producties 11 en 12 en op die foto’s de bult niet is te zien die het kind twee dagen eerder had opgelopen, is onvoldoende grond voor een ander oordeel. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de neef de foto’s bij de producties 11 en 12 niet lijkt te kunnen hebben bewerkt, gelet op zijn verklaring bij een getuigenverhoor. De raad kan de gang van zaken met betrekking tot het indienen van bewerkte foto’s niet vaststellen. Het blijft daarom onduidelijk of verweerders feiten hebben geponeerd waarvan zij de onwaarheid wisten of konden weten. De raad zal daarom de klacht ongegrond verklaren.

4.8    De raad verbaast zich evenals het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren in het arrest van 29 oktober 2019 over de (beweerdelijke) strategie van de ex-echtgenote om te (laten) fotoshoppen teneinde aan te tonen dat de ander (klager) heeft gefotoshopt, maar hierin kan geen reden gevonden worden om de klacht gegrond te verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet gegrond;

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. P. van Lingen en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr.  I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2021.

Griffier            Voorzitter

Verzonden op: 26 juli 2021