Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:178

Zaaknummer

21-267/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat is ongegrond. De advocaat heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet tegenover de politie heeft verklaard niet in de onschuld van klaagster te geloven, hetgeen klaagster hem heeft verweten.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 juli 2021

in de zaak 21-267/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over: 

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 september 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 11 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1242636/EJH/KV van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juli 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster was zonder bericht niet aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder stond klaagster bij als verdachte die naar politieagenten zou hebben gespuugd.

2.3    Een hoofdagent van de politie Eenheid Den Haag, heeft op 16 mei 2020 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Hierin staat onder meer het volgende: “Vandaag (…) was ik werkzaam voor het Team Veel Voorkomende Criminaliteit (VVC) van het politiebureau (…) In deze hoedanigheid was ik belast met het onderzoek naar een mishandeling gepleegd aan de (…) Hierbij werd ik telefonisch benaderd door [verweerder]. Hij verklaarde dat hij de nieuwe advocaat van [klaagster] was. (…) Ook verklaarde [verweerder] dat hij telefonisch had gesproken met [klaagster]. Zij had hem verteld dat toen zij in het ziekenhuis was geweest toen al bekend was dat zij niet besmet was geraakt met het corona virus. En dat zou ook de politie geweten moeten hebben maar [verweerder] gaf ook aan dat hij niet wist of het wel klopte wat zei zij. Op mijn antwoord dat dit niet klopte gaf [verweerder] aan dat hij dit ook al dacht en dat hij dat eerlijk moest bekennen. (…)”

2.4    Op 7 september 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet op de juiste wijze haar belangen heeft behartigd doordat hij in een lopend politieonderzoek heeft gesteld dat hij niet gelooft dat klaagster onschuldig is.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hieronder op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Uit het proces-verbaal van bevindingen zou de indruk kunnen ontstaan dat de opmerking van verweerder tegen de hoofdagent dat hij dit ook al dacht, er over ging dat de mededeling van klaagster dat ze niet besmet was niet klopte. Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij klaagster geloofde dat ze niet besmet was. Wat hij niet geloofde was de mededeling van klaagster dat de politie al geweten moest hebben dat zij niet besmet was. De opmerking dat hij dit ook al dacht ging er dan ook over dat de politie nog niet wist dat klaagster niet besmet was.

5.2    De raad acht de verklaring van verweerder aannemelijk. Klaagster is niet verschenen om er iets tegenover te stellen. Het proces-verbaal van bevindingen is niet door verweerder opgesteld. De indruk die het wekt, kan dus niet zo maar tegen hem gebruikt worden. Dat verweerder heeft aangegeven dat hij al dacht dat het niet klopte dat de politie geweten moet hebben dat klaagster niet besmet was, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Met het niet goed behartigen van klaagsters belangen heeft dit niet te maken. De raad zal daarom de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond;

Aldus beslist door mr.  Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M. Bootsma en I. de Laat, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 26 juli 2021