Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:124
Zaaknummer
210037
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou klagers zaak niet naar behoren en onvoldoende voortvarend hebben behandeld. Verweerder zou klager hebben tegengewerkt en aan de kant van de verhuurder hebben gestaan. Verweerder zou de zaak niet eerlijk hebben behandeld en klager hebben gediscrimineerd. Het hof oordeelt dat verweerder onvoldoende regie heeft gevoerd in de verdere behandeling van de zaak. Uit klagers e e-mail had verweerder kunnen afleiden dat klager bang was de zaak te verliezen. Het verweer van verweerder dat hij klager bijstond op basis van een toevoeging en dat hij om die reden beperkt zou zijn in zijn mogelijkheden en niet alle e-mails uitvoerig kon beantwoorden, verwerpt het hof. Uit het oogpunt van belangenbehartiging had van verweerder een pro-actievere houding mogen worden verwacht. Dat verweerder klager bijstond op grond van toevoeging mag daarbij geen verschil uitmaken. Wat het door klager zelf uitgevoerde geluidsonderzoek betreft staat vast dat verweerder de resultaten van dat onderzoek wel, zij het rijkelijk laat, op verzoek van klager alsnog in het geding heeft gebracht. Het hof constateert dat verweerder onvoldoende aan klager heeft gecommuniceerd wat zijn beweegredenen zijn geweest om de eis niet te vermeerderen met de kosten van het KGI-rapport. Daarvan valt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Beroep gedeeltelijk gegrond. Gedeeltelijke vernietiging. Oplegging waarschuwing. Proceskosten.
Uitspraak
BESLISSING
van 21 juni 2021
in de zaak 210037
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 21 december 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-641/A/A). In de beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2020:290 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager is op 14 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- de brief van 6 april 2021 met bijlagen van klager;
- de brief van 12 april 2021 met bijlagen van klager;
- de e-mail van 15 april 2021 van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 april 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager heeft verweerder gevraagd om juridische bijstand in verband met geluidsoverlast die klager en zijn gezin ondervinden in de door hen van de [naam verhuurder] (hierna: de verhuurder) gehuurde woning. Op 15 maart 2017 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Verweerder heeft klager op toevoegingsbasis bijgestaan.
3.3 Bij brief van eveneens 15 maart 2017 heeft verweerder de verhuurder onder meer geschreven:
“Cliënten meldden mij dat zij ongeveer 12 jaar huurder zijn van genoemde woning. (…) In de onderbouw hiervan is een garage, waar de bewoners hun auto’s kunnen plaatsen. (…) De door cliënten gehuurde woning ligt pal naast/boven de ingang tot de garage. (…) Ik begrijp dat er in het jaar 2016 nieuwe toegangsdeuren tot de garage zijn geplaatst:
- Er is een nieuwe garagedeur geplaatst voor auto’s.
- Ook is op een andere datum een kleine toegangsdeur voor voetgangers en fietsers tot de garage vervangen.
Beide deuren geven veel geluidsoverlast. (…) Uit de mij ter beschikking staande stukken maak ik op dat op zich in confesso is dat deze deuren veel overlast geven. Als ik het goed zie gaat het hierbij om een gebrek in het gehuurde. Uit deze stukken maak ik ook op dat er al sedert begin van het najaar 2016 meldingen zijn gemaakt en klachten zijn ingediend in verband met de geluidsoverlast die zich ook ’s nachts manifesteert. Cliënten hebben hier enorm veel last van. (…) Ook is er een klacht bij uw geschillencommissie ingediend, waarbij deze de klacht op 13 december 2016 gegrond heeft verklaard. Als ik het goed begrijp is diverse keren toegezegd dat de geluidsoverlast verholpen zou worden. (…) Op grond van de wettelijke bepalingen bent u gehouden om de gebreken weg te nemen. U schiet wat dat aangaat tekort in de op u rustende verplichtingen. Ik verzoek u om mij oer omgaande te bevestigen dat de gebreken aan de kleine deur binnen twee weken na heden zo zullen zijn weggenomen dat het openen en sluiten van de deur in de woning van cliënten niet te horen en te voelen is. De constructie van de garagedeur is complexer, maar het moet mogelijk zijn om ook daar veranderingen aan te brengen, zodat ook daar de overlast binnen 4 weken verholpen en derhalve verdwenen is. Ik verzoek u om ook dit te bevestigen. Ik deel u nog mede dat cliënten zich alle rechten voorbehouden, zoals onder meer het starten van een kort gedingprocedure om zo nakoming af te dwingen.”
3.4 De verhuurder heeft hierop in juni 2017 enige aanpassingen aan het gehuurde aangebracht.
Bij brief van 22 maart 2017 heeft verweerder aan klager gevraagd of klager de huurcommissie al had benaderd met betrekking tot een eventuele verlaging van de huurprijs gedurende periode dat de geluidsoverlast aanwezig is.
3.5 Op 14 april 2017 heeft klager de Huurcommissie verzocht de huurprijs voor zijn woning tijdelijk te verlagen vanwege de nog steeds door hem ondervonden geluidsoverlast.
3.6 Bij brief van 7 november 2017 heeft klager verweerder onder meer gevraagd waarom [naam woningcorporatie] hem brieven stuurt terwijl verweerder de advocaat van klager is en waarom verweerder geen kort geding aanhangig heeft gemaakt terwijl klager daar wel om heeft gevraagd.
3.7 Bij e-mail van 8 november 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“In de kern gaat het om toezending van de onderzoeksresultaten van het ingeschakelde bureau. Dat heeft onderzoek verricht in opdracht, c.q. op verzoek van de huurcommissie. Bij uw procedure bij de huurcommissie ben ik niet betrokken. Dat hoeft ook niet omdat dit in beginsel niet nodig is. (…) U vindt dat het te traag gaat en wenst een kort geding. Een kort geding heeft alleen maar zin als er onomstotelijke bewijzen zijn dat de verhuurder tekortschiet. Bij de door u gemelde geluidsoverlast inzake de garagedeur is dat niet zonder meer het geval. Verder heeft de verhuurder laten zien dat men maatregelen neemt om deze te verminderen. Met andere woorden, zonder meetresultaten staat de uitkomst van een kort geding allerminst vast, en als u een kort geding verliest, dan bent u nog verder van huis en dient u bovendien de proceskosten te dragen van enkele honderden euro’s.”
3.8 Bij e-mail van 29 november 2017 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij contact met verweerder zal opnemen na ontvangst van de uitspraak van de Huurcommissie.
3.9 Bij beslissing van 5 januari 2018 heeft de Huurcommissie de huurprijs met ingang van
1 november 2016 verlaagd tot 40% van de op dat moment geldende huurprijs, totdat het gebrek is hersteld.
3.10 Bij beslissing van 21 september 2018 heeft de Huurcommissie op verzoek van de verhuurder de verlaging van de huurprijs met ingang van 1 augustus 2018 opgeheven. De Huurcommissie heeft de verhuurder wel geadviseerd om nogmaals een geluidstest te laten uitvoeren, waarbij over langere tijd en ook ’s nachts het geluidsniveau wordt gemeten.
3.11 Bij e-mail van 28 september 2018 heeft klager verweerder meegedeeld dat de Huurcommissie had geoordeeld dat de huurprijsverlaging kon worden opgeheven omdat het gebrek zou zijn hersteld. Klager was het daar niet mee eens en wilde daarover met verweerder spreken. Op 2 oktober 2018 heeft er tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden.
Bij e-mail van 15 oktober 2018 heeft klager verweerder onder meer geschreven:
“Ik wil graag weten of u mijn commentaren en de bijbehorende videobanden op beiden uitspraken heeft bekeken, zodat wij kunnen bepalen wat wij gaan doen na de uitspraak van 21 september binnen de acht weken van de bezwaar tijd voordat de tijd beeindigt wordt.
Ik wil graag dat de zaak bij een kort geding behandeld wordt, maar U mag natuurlijk kiezen wat goed voor ons is. Een kort geding of bezwaar bij de rechter tegen de uitspraak van 21 september. In alle gevallen heb ik uw hulp nodig, alles via u wordt behandeld en ik wil graag dat u aanwezig zin bij de rechter/ de rechtbank omdat het nu een gevoelige periode is. Ik wil de zaak niet verliezen; vooral nadat de rapporteur op beiden rapport onderzoeken heeft bewezen dat het geluid van alle drie deuren na de isolatie en geluidstesten hoorbaar is. Dit is ook duidelijk te horen op de video’s (…)”
3.12 Bij brieven van 22 en 25 oktober 2018 heeft klager verweerder herinnerd aan zijn e-mail over de huurachterstand die hij heeft en dat hij op zijn vraag om advies nog niets van verweerder heeft ontvangen. Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd dat hij de brief van [naam financiële hulpverleningsorganisatie] over de huurachterstand heeft gezien, maar geen brief van [naam woningscorporatie].
3.13 Bij brief van 29 oktober 2018 heeft klager aan verweerder het volgende geschreven:
“ Begin oktober ben ik bij u geweest met mijn probleem met [naam woningcorporatie]. Sindsdien heeft u niet gedaan van wat wij hebben afgesproken hoewel de periode van bezwaar bij voorbij is. Ook nadat ik verschillende mails heb verstuurd in verband met het probleem van huurachterstand heb ik geen reactie op mijn vragen ontvangen. (…) Ik zie duidelijk dat er iets mis is. Daarom heb ik besloten om een andere advocaat nemen. Ik heb mr. L (de andere advocaat) vandaag gesproken en ik verzoek u het dossier liever vanaf nu aan (de andere advocaat, hof) te sturen (…)”
3.14 Begin november 2018 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend (verder te noemen: de andere advocaat). De andere advocaat heeft verweerder bij e-mail van 6 november 2018 geschreven dat klager hem had gebeld omdat hij nog niet van verweerder had vernomen en dat klager zich zorgen maakt over de beroepstermijn.
3.15 Bij e-mail van 7 november 2018 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij diverse stukken van klager heeft ontvangen en dat hij er mee aan de slag gaat.
3.16 Verweerder heeft de verhuurder vervolgens medio november 2018 namens klager voor de kantonrechter gedagvaard en gevorderd de verhuurder op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot het nemen van maatregelen die ertoe leiden dat de gebreken binnen 4 weken na datum vonnis zijn opgeheven, alsmede de uitspraak van de Huurcommissie van
21 september 2018 te vernietigen. Klager heeft een kopie van de uitgebrachte dagvaarding ontvangen.
3.17 Bij e-mail van 11 maart 2019 heeft klager aan verweerder gevraagd wat de stand van zaken is in de procedure. Hij heeft nog geen verweer van [naam woningscorporatie] ontvangen. Hij is bang de zaak te verliezen. Op dezelfde dag heeft klager ook stukken naar de rechtbank gestuurd omdat hij van verweerder niks hoorde.
3.18 Bij e-mail van 14 maart 2019 heeft verweerder bericht dat hij nog geen verweer van [naam woningscorporatie] heeft ontvangen.
3.19 Bij e-mail van 1 april 2019 heeft klager, nadat hij het tussenvonnis waarbij een comparitie zal worden bepaald heeft ontvangen, aan verweerder gevraagd wat hij met zijn commentaar op het verweer van [naam woningscorporatie] moet doen. Op 9 april 2019 heeft klager die vraag herhaald.
3.20 Bij e-mail van 23 april 2019 heef verweerder aan klager de datum van de comparitie doorgegeven.
3.21 Op 2 mei 2019 heeft klager aan verweerder laten weten bezig te zijn met zijn commentaar op de conclusie van antwoord van de verhuurder en vraag hij wat de laatste datum is waarop verweerder zijn commentaar wil hebben. Op 6 mei 2019 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij zijn commentaar aan hem zal mailen maar ook aan de rechtbank omdat hij nog geen reactie van verweerder had ontvangen. Op 8 mei 2019 heeft klager nog gevraagd of verweerder de geluidsrapportage van KGI gaat indienen, waarop verweerder heeft bericht dat hij van plan is dat morgen alsnog te doen.
3.22 Op 6 mei 2019 heeft verweerder aan klager bericht dat hij nog geen tijd had om naar zijn uitvoerige mail te kijken en dat hij dat zo snel mogelijk gaat doen. Op 8 mei 2029 heeft verweerder aan klager bericht dat hij alsnog van plan is het KGI rapport in het geding te brengen.
3.23 Op de comparitie van 14 mei 2019 hebben klager en de verhuurder een schikking getroffen, die is vastgelegd in een proces-verbaal. De schikking luidt als volgt:
“1. Partijen komen overeen dat deze procedure zal worden aangehouden voor een periode van vier maanden.
2. [naam woningcorporatie] zal in die periode opdracht geven om werkzaamheden te laten verrichten aan de roldeur en de garagedeuren. Het doel van deze werkzaamheden is dat de piekbelasting in de woning van [klager] onder de 30 DB zal komen.
3. Nadat de werkzaamheden in opdracht van [naam woningscorporatie] zijn uitgevoerd, zal een nieuwe meting plaatsvinden in de woning van [klager], zodat de geluidsbelasting na de werkzaamheden kan worden vastgesteld. [Klager] zegt toe aan deze meting zijn volledige medewerking te verlenen.
4. De verschuldigde huur zal tot het moment dat de geluidsoverlast is verholpen gehandhaafd blijven op een niveau van 40% van de verschuldigde huur, zoals vastgesteld door de Huurcommissie in een voorafgaande procedure.
5. Partijen zullen op 20 september 2019 laten weten bij akte hoe de procedure moet worden voortgezet of kan worden beëindigd.”
3.24 Bij e-mail van 15 augustus 2019 heeft verweerder de verhuurder gevraagd naar de stand van zaken inzake de te nemen maatregelen en de verhuurder verzocht de teveel door klager betaalde huurpenningen aan klager terug te betalen. Bij e-mail van 11 september 2019 heeft de verhuurder verweerder onder meer meegedeeld dat de teveel betaalde huurpenningen aan klager zijn terugbetaald, dat de werkzaamheden inmiddels zijn afgerond en dat de verhuurder opnieuw een geluidsmeting zou willen uitvoeren in de woning van klager.
3.25 Bij e-mail van 16 september 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Ik ben vandaag gebeld inzake een te verrichten geluidsmeting. Ik adviseer hier medewerking aan te verlenen. ik ben echter wel van mening dat het om een 24-uursmeting moet gaan. Is het wat u betreft akkoord dat deze op korte termijn wordt verricht?”
3.26 Bij brief van 19 september 2019 heeft verweerder de kantonrechter gevraagd alsnog vonnis te wijzen, nu de verhuurder de schikking niet is nagekomen en de gebreken niet zijn verholpen.
3.27 Klager heeft op diezelfde datum een brief aan de rechtbank gestuurd met het verzoek om vonnis te wijzen en met het verzoek om geen toestemming aan verweerder te geven om verder te gaan met de zaak.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft de zaak van klager niet naar behoren en onvoldoende voortvarend behandeld.
b) Verweerder heeft klager tegengewerkt en stond aan de kant van de verhuurder.
c) Verweerder heeft de zaak niet eerlijk behandeld en klager gediscrimineerd.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 Ten aanzien van klacht onderdeel a) heeft de raad overwogen dat hij op basis van het klachtdossier niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder de zaak van klager niet naar behoren en onvoldoende voortvarend heeft behandeld. Het advies om een procedure bij de huurcommissie te starten acht de raad niet onbegrijpelijk nu daarmee druk op de verhuurder kon worden uitgeoefend om de overlast te verhelpen. Nadat de huurcommissie in september 2018 uitspraak had gedaan heeft verweerder binnen de daarvoor gestelde termijn een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Klager wilde weliswaar een kortgeding procedure maar volgens verweerder was een bodemprocedure de geëigende weg. Dat had verweerder ook al in november 2017 aan klager geschreven. Het starten van de bodemprocedure was niet onbegrijpelijk. De procedure is daarbij succesvol geweest in die zin dat de kantonrechter op de comparitie 14 mei 2019 heeft vastgesteld dat er een gebrek was en dat een schikking is getroffen waarbij de verhuurder werkzaamheden zou verrichten om de geluidsoverlast te beperken. In augustus 2019 heeft verweerder nog geïnformeerd naar de stand van zaken en klager geadviseerd mee te werken aan een geluidsmeting. Dat verweerder niet op alle e-mailberichten heeft gereageerd valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten, zeker niet gelet op het grote aantal e-mails. Onvoldoende onderbouwd is de stelling van klager dat verweerder niet de van belang zijnde stukken heeft overgelegd aan de rechtbank. Tot slot is niet gebleken dat verweerder een opdracht heeft aanvaard om klager bij te staan in een kwestie met de belastingdienst over te veel ontvangen huurtoeslag.
5.2 Ten aanzien de klachtonderdelen b) en c) heeft de raad overwogen dat klager zijn stellingen dat verweerder hem heeft tegengewerkt, zijn zaak niet eerlijk heeft behandeld en hem heeft gediscrimineerd op geen enkele manier feitelijk heeft onderbouwd.
Beroepsgronden
5.3 Klager heeft kort en zakelijk gezegd de volgende beroepsgronden aangevoerd:
1. Ten onrechte heeft de raad het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht dat verweerder niet op alle e-mailberichten heeft gereageerd. Klager heeft toegelicht dat verweerder op belangrijke e-mailberichten in oktober 2018 en maart – mei 2019 niet heeft geantwoord en niet goed heeft geïnformeerd;
2. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Klager heeft toegelicht dat zijn zaak vier jaar heeft geduurd en dat hij vanwege de geluidsoverlast snel een kort geding wilde. Hij heeft daar diverse malen tevergeefs om verzocht omdat de overlastproblemen niet waren opgelost. Door zijn advies om naar de huurcommissie te gaan heeft zaak onnodig vertraging opgelopen. Verweerder heeft hem daarover niet geïnformeerd.
3. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat hij niet heeft onderbouwd dat verweerder niet het geluidsinspectierapport heeft overgelegd aan de rechtbank. Klager heeft toegelicht dat hij op verzoek van verweerder op eigen kosten een geluidsmeting moest laten uitvoeren. Toen hij de dagvaarding had ontvangen zag hij dat het rapport van de meting er niet werd genoemd en een ook zijn kosten niet werden gevorderd.
4. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder klager niet heeft tegengewerkt. Klager heeft toegelicht dat verweerder zijn belangen niet goed heeft behartigd. Verweerder heeft nagelaten testuitslagen bij de verhuurder op te vragen; hij heeft klager onnodig een dure geluidstest op eigen kosten laten doen, hij heeft op de zitting van 14 mei 2019 zijn zaak niet goed verwoord en geen vonnis gevraagd. Verweerder heeft klager ten onrechte geadviseerd mee te werken aan een geluidsmeting in september 2019. En tot slot verweerder heeft klager niet geholpen met zijn belastingprobleem.
Daarbij heeft klager om vergoeding van zijn schade verzocht omdat door de handelwijze van verweerder de zaak lang heeft geduurd, en om vergoeding van de kosten van het geluidsonderzoek dat hij op verzoek van verweerder heeft laten uitvoeren.
Verweer in beroep
5.4 Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd. Hij is van mening dat hij zich van zijn taken naar behoren heeft gekweten. Hij heeft voortvarend gehandeld en op ieder moment de op dat moment meest realistische stap gezet. Hij heeft zich aan de gemaakte afspraken gehouden. De verhuurder is tijdig aangeschreven, er is tijdig gedagvaard en correct geprocedeerd en klager heeft op bijna alle punten gelijk gekregen. Hij heeft klager geadviseerd om de huurcommissie in te schakelen om huurprijsverlaging te verkrijgen en zodoende druk op de verhuurder te zetten. Het geluidsrapport heeft klager op eigen initiatief laten verrichten. Het rapport droeg niet veel bij aan de zaak. Op het herhaald verzoek van klager heeft verweerder het toch maar ingediend. Verweerder vond het ook niet opportuun om de kosten van het rapport te vorderen. Tot slot was verweerder er niet van op de hoogte dat klager een fors bedrag aan de belastingdienst diende te retourneren. Hem is niet verzocht daartegen op te komen.
Maatstaf
5.5 Het hof neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professionele belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80) en ook dat hij zijn client op een deugdelijke wijze en tijdig informeert over zijn aanpak van de zaak. Dat volgt uit regel 16 van de Gedragsregel 2018. De gedragsregels zijn van belang en geven invulling van de open norm van artikel 46 Advocatenwet (vgl. Hof van Discipline 26 oktober 2020.ECLI:NL:TAHVD:2020:209
Ad a): de behandeling van de zaak van klager door verweerder
5.6 Klager heeft aangevoerd dat hij vanwege geluidsoverlast bij verweerder terecht is gekomen. In verschillende berichten heeft klager om een kortgeding gevraagd om een einde aan de geluidsoverlast te realiseren. In zijn e-mail van 8 november 2017 heeft verweerder uitgelegd waarom hij een kortgeding niet zinvol acht (uitkomst onzeker zonder meetresultaten). Nadat de huurcommissie in september 2018 uitspraak had gedaan heeft klager wederom om een kortgeding verzocht. Niet is gebleken dat verweerder naar aanleiding van e-mail van 15 oktober 2018 klager (schriftelijk) heeft geadviseerd wat zijn plan van aanpak is om op te treden tegen de kennelijk nog steeds bestaande geluidsoverlast. Klager heeft op diverse berichten (waaronder ook zijn vragen over zijn huurachterstand) niets inhoudelijks gehoord, is vervolgens naar een andere advocaat gegaan en die heeft contact met verweerder opgenomen. Daarop heeft verweerder de zaak (weer) opgepakt en een dagvaarding opgesteld, die hij klaarblijkelijk ook niet in concept aan klager heeft voorgelegd. Klager heeft immers moeten constateren dat het rapport van het geluidsonderzoek dat hij heeft laten uitvoeren niet bij dagvaarding is gevoegd.
5.7 Nadat de dagvaarding in november 2018 was uitgebracht heeft verweerder, zo constateert het hof, klager teveel aan zijn lot overgelaten. Klager had belangrijke vragen over het verloop van de procedure die verweerder niet heeft beantwoord: tot wanneer kon hij zijn commentaar op het verweer van de verhuurder aanleveren, waar zijn de getuigenverklaringen waar de verhuurder over spreekt, hoe zit het met zijn kosten voor het door hem uitgevoerde geluidsonderzoek, wordt dat rapport nog in het geding gebracht. Omdat verweerder niet reageerde heeft klager vervolgens zelf contact opgenomen met de rechtbank en 6 mei 2019 zelf stukken naar de rechtbank gestuurd. Van verweerder had mogen verwacht, zeker gelet op de kenbare betrokkenheid van klager bij zijn zaak, dat hij klager (schriftelijk) duidelijkheid had verschaft over het verloop van de zaak en over zijn plan van aanpak voor de zitting van 14 mei 2019. Dat heeft verweerder nagelaten. Hij heeft op 23 april 2019 enkel volstaan met het doorgeven van de datum van de zitting.
5.8 Al met al komt het hof tot de conclusie dat verweerder, nadat de huurcommissie in september 2018 uitspraak heeft gedaan en klager weer bij hem kwam, onvoldoende regie heeft gevoerd in de verdere behandeling van de zaak. Uit de e-mail van 15 oktober 2018 had verweerder immers kunnen afleiden dat klager bang was de zaak te verliezen. Het verweer van verweerder dat hij klager bijstond op basis van een toevoeging en dat hij om die reden beperkt zou zijn in zijn mogelijkheden en niet alle e-mails uitvoering kon beantwoorden verwerpt het hof. Uit oogpunt van zorgvuldige belangenbehartiging had van verweerder een pro-actievere houding mogen worden verwacht en had verweerder klager moeten informeren over zijn aanpak en klager daarbij duidelijker moeten instrueren. Dat verweerder klager bijstond op grond van toevoeging mag daarbij geen verschil uitmaken. De eerste beroepsgrond is dan ook door klager terecht opgeworpen.
5.9 Het hof kan klager niet volgen in zijn stelling dat het verweerder valt te verwijten dat zijn zaak kennelijk vertraging heeft opgelopen door de gang naar de huurcommissie. Gelijk de raad heeft overwogen acht het hof het advies om naar de huurcommissie te gaan om huurprijsverlaging te realiseren en zodoende ook druk op de verhuurder te zetten om iets te doen aan de geluidsoverlast, niet onbegrijpelijk en goed verdedigbaar. Uit de e-mail van 28 november 2017 van klager aan verweerder leidt het hof af dat klager begreep dat hij weer naar de rechter zou moeten na een uitspraak van de huurcommissie. Klager heeft in die e-mail verweerder ook bericht dat hij na ontvangst van de uitspraak van de huurcommissie weer contact met hem zal opnemen. Klager heeft dat eind september 2018 ook gedaan. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij tot die tijd ook niet van klager had vernomen. Aldus valt verweerder geen verwijt te maken van een vertraging van zijn zaak door de stap naar de huurcommissie. Uit de reactie van klager dat hij na de uitspraak van de huurcommissie weer contact met verweerder zou opnemen, leidt het hof af dat klager ook heeft begrepen dat er vertraging zou optreden. De tweede beroepsgrond slaagt niet.
5.10 Wat het door klager zelf uitgevoerde geluidsonderzoek betreft staat vast dat verweerder de resultaten van dat onderzoek wel, zij het rijkelijk laat, op verzoek van klager alsnog in het geding heeft gebracht voor de zitting van 14 mei 2019. Bij e-mail van 8 mei 2029 heeft verweerder klager daarover bericht. Verweerder heeft aangevoerd dat hij het in die fase van de procedure niet meer opportuun vond om de eis te vermeerderen voor de kosten van het KGI-rapport; het rapport had volgens verweerder ook weinig toegevoegde waarde. Daarbij is volgens verweerder de mogelijkheid om de kosten van het KGI-rapport op de verhuurder te verhalen nog niet verkeken omdat klager nog steeds procedeert tegen de verhuurder. Wat daarvan zij, het hof constateert dat verweerder op dit punt onvoldoende aan klager heeft gecommuniceerd wat zijn beweegredenen zijn geweest om de eis niet te vermeerderen. Daarvan valt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De derde beroepsgrond slaagt in zoverre.
Ad klachtonderdelen b) en c): heeft verweerder klager tegengewerkt?
5.11 Tot slot, het is hof niet gebleken dat verweerder klager heeft tegengewerkt. Gelijk als de raad heeft overwogen kan het hof niet vaststellen dat wat verweerder inhoudelijk voor klager heeft gedaan (het aanschrijven van de verhuurder, het dagvaarden van de verhuurder, de bereikte schikking en het advies om mee te werken aan de uitvoering van de schikking) niet naar behoren is geweest. Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat verweerder klager zou bijstaan met zijn belastingprobleem. Het hof sluit zich wat dat betreft dan ook aan bij de overwegingen van de raad en maakt die tot de zijne. Dat betekent dat de vierde beroepsgrond faalt.
Slotsom
5.12 De beroepsgronden slagen gedeeltelijk. Dat brengt mee dat klachtonderdeel a gegrond is en de klachtonderdelen b) en c) ongegrond blijven. De beslissing van de raad kan dan ook niet in stand blijven en zal worden vernietigd voor zover klachtonderdeel a ongegrond is verklaard.
Maatregel
5.13 Uit oogpunt van zorgvuldige belangenbehartiging had van verweerder tegenover klager een pro-actievere houding mogen worden verwacht. Verweerder had duidelijker kunnen en moeten communiceren met klager over zijn aanpak van de zaak en hij had klager daarbij duidelijker moeten instrueren. Aldus had verweerder ook beter de verwachtingen van klager kunnen bijsturen. Verweerder is daarin te kort geschoten. Dat heeft ertoe geleid dat klager het vertrouwen in verweerder was verloren en naar een andere advocaat is gegaan. Uiteindelijk heeft verweerder de zaak weer opgepakt maar ook in de aanloop naar de zitting heeft verweerder klager te veel aan zijn lot overgelaten. Ook dat valt verweerder aan te rekenen. Een zakelijke terechtwijzing acht het hof dan ook op zijn plaats. Het hof zal aan verweerder de maatregel van een waarschuwing opleggen.
Proceskosten
5.14 Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager in eerste instantie betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.
5.15 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 21 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-641/A/A, voor zover de klachtonderdeel a ongegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht:
6.2 verklaart klachtonderdeel a gegrond;
6.3 legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
6.4 bekrachtigt de beslissing van 21 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-641/A/A, voor het overige;
6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
6.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en
G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 juni 2021.