Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-07-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:168
Zaaknummer
21-205/A/NH
Inhoudsindicatie
Gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft de geheimhoudingsverplichting uit de mediation geschonden door de werkgeversverklaring van klager aan de rechtbank over te leggen. De raad acht een waarschuwing passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 juli 2021
in de zaak 21-205/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/re/20-359/1258600 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 juni 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brieven met bijlagen van verweerster aan de raad van 11 en 14 juni 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is met zijn vrouw (hierna: de vrouw) verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerster staat de vrouw in die procedure bij. Voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure hebben klager en de vrouw een overeenkomst gesloten met “Zorgeloosch Scheidingsbemiddeling en financieel advies”. Klager en de vrouw hebben vervolgens een mediationovereenkomst ondertekend. Daarin staat onder meer:
“1- Globale omschrijving van de Kwestie
Scheiding (…)
4.1 Mediator en partijen verplichten zich tot de geheimhouding zoals omschreven in artikel 7 en 10 van het Reglement.”
2.3 Artikel 7 van het hiervoor bedoelde MfN Mediationreglement luidt als volgt:
“7.1 De partijen doen aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen omtrent het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation betrokken personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.
7.2 De partijen verbinden zich om geen stukken aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend gemaakt. Deze verplichting geldt niet voor zover de desbetreffende betrokkene onafhankelijk van de mediation reeds over deze informatie beschikte of had kunnen beschikken.”
2.4 Begin maart 2020 heeft klager een werkgeversverklaring geüpload op de website van Zorgeloosch. Het betreft hier een verklaring van de werkgeefster van klager die ziet op het te verwachten jaarinkomen over 2020.
2.5 Het mediationtraject is in mei 2020 zonder resultaat beëindigd.
2.6 Op 18 augustus 2020 heeft verweerster een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend waarin zij namens de vrouw onder meer heeft verzocht om de vaststelling van partneralimentatie. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft verweerster de jaaropgave van klager over het jaar 2019 en de in 2.4 genoemde werkgeversverklaring van klager overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zonder toestemming van klager stukken uit de mediation heeft overgelegd en daarmee de geheimhouding heeft geschonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Niet is in geschil dat in de mediation tussen klager en de vrouw geheimhouding was overeengekomen, en dat verweerster dat wist. Dat verweerster niet bij de mediation was betrokken en geen geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend doet er niet toe, nu uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline volgt dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt en zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van (ook voor de rechter geheim te houden) stukken uit de mediation of zich anderszins uit te laten over het vermeende doel, de inhoud en/of de uitkomst van de mediation. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn.
5.2 Verweerster voert primair aan dat klager de werkgeversverklaring in het traject bij Zorgeloosch heeft ingebracht in verband met de hypotheekaanvraag. Nu de echtscheiding en de hypotheek in aparte kolommen in de overeenkomst met Zorgeloosch staan vermeld, concludeert verweerster dat de werkzaamheden die betrekking hebben op de hypotheek niet onder de geheimhoudingsverplichting van de mediation vallen. Ook als de geheimhoudingsverplichting wél geldt voor de financiële aspecten van de echtscheiding, dan nog valt de werkgeversverklaring daar niet onder. Juist het inkomen betreft geen specifiek voor de mediation verkregen informatie en valt daarom niet onder de geheimhoudingsverplichting van de mediation. Het document waarop dit inkomen staat kan daarom ook niet onder de geheimhoudingsverplichting vallen, aldus nog steeds verweerster.
5.3 De raad overweegt als volgt. Anders dan verweerster aanvoert kan de raad op basis van het klachtdossier en hetgeen op de zitting is gezegd niet vaststellen dat de mediation tussen klager en de vrouw uitsluitend zag op de echtscheiding en niet op de financiële aspecten van de echtscheiding. In artikel 1 van de mediationovereenkomst van klager is de globale omschrijving van de kwestie omschreven als “echtscheiding”. Het enkele feit dat in een bijlage bij de overeenkomst met Zorgeloosch een onderscheid is gemaakt tussen de hypotheek en de echtscheiding is daartoe onvoldoende. Klager heeft op de zitting van de raad onweersproken verklaard dat de financiële aspecten van de echtscheiding wel degelijk een rol hebben gespeeld in de mediationgesprekken. Nu klager de werkgeversverklaring heeft geüpload op de website van Zorgeloosch, is die verklaring onderdeel geworden van de mediation. Dat het inkomen van klager niet specifiek voor de mediation verkregen informatie betreft, zoals verweerster aanvoert, doet niet af aan het feit dat de werkgeversverklaring een stuk is dat is ingebracht in de mediation en dat (de cliënte van) verweerster niet onafhankelijk van de mediation over dat stuk beschikte of had kunnen beschikken. Het stond verweerster, behoudens bijzondere omstandigheden, dan ook niet vrij de werkgeversverklaring aan de rechtbank over te leggen. Dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is, is niet gebleken. Verweerster had bovendien kunnen volstaan met het overleggen van de jaaropgave van klager over het jaar 2019 en de mededeling dat het inkomen van klager in 2020 is gestegen. Waarom zij daar niet voor heeft gekozen is onduidelijk gebleven.
5.4 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft de geheimhoudingsverplichting uit de mediation geschonden door de werkgeversverklaring van klager aan de rechtbank over te leggen. Dat valt haar tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerster heeft voorafgaand aan het overleggen van de verklaring niet de afweging gemaakt om de advocaat van klager om toestemming te vragen, of overleg te plegen met de deken. Ook na vragen van de raad op de zitting heeft verweerster niet het inzicht getoond dat zij een andere afweging had kunnen en behoren te maken. De raad acht in de gegeven omstandigheden een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 19 juli 2021