Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:136
Zaaknummer
21-031
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. In een geschil over een nalatenschap en verkoop van woning daaruit is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in de omstandigheden van het geval met haar e-mail en bijlage ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op klager om snel te tekenen. Gezien de correspondentie is de voorzitter ook niet gebleken dat klager daardoor overvallen was. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021
in de zaak 21-031/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 14 januari 2021 met kenmerk Z 1127603/MV/SD, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 27 november 2009 is zoon [M] van klager en zijn echtgenote overleden. Klager en zijn echtgenote hebben de nalatenschap van [M], met daarin een woning (hierna verder: de woning), beneficiair aanvaard. Hun andere drie zoons, [P], [E] en [M], hebben de nalatenschap van [M] verworpen. Op het moment dat [M] overleed, was de toenmalige partner van [P] in verwachting. Dat de daarna geboren zoon [J] wettelijk ook erfgenaam van [M] is, daarover is geen van de betrokkenen destijds door de notaris geïnformeerd.
1.2 In 2018 zijn klager en zijn echtgenote overgegaan tot verkoop van de woning en hebben een koopovereenkomst gesloten met een koper. Ten tijde van het opmaken van de leveringsakte heeft de behandelend notaris geconstateerd dat [J], als erfgenaam van [M], daarin ook meegenomen diende te worden.
1.3 Het machtigingsverzoek, met het oog op de verwerping van de nalatenschap van [M] door [J], is door de rechtbank op 26 juli 2018 afgewezen, omdat niet was voldaan aan de 3 maandentermijn van artikel 4:193 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Als gevolg hiervan heeft [J] de nalatenschap van [M] beneficiair aanvaard.
1.4 In 2018 heeft de toen inmiddels ex-partner van [P] verweerster benaderd om in het geschil met klager en zijn echtgenote over de vereffening van de nalatenschap haar belangen te behartigen als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon [J].
1.5 Per e-mail van 17 augustus 2018 heeft verweerster namens haar cliënte aan de griffie van het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland laten weten dat zonder medeweten en toestemming van haar cliënte een machtigingsverzoek namens zoon [J] is ingediend ten behoeve van de verkoop van de woning door klager c.s. In dat kader heeft zij verzocht om toezending van de door klager ingediende stukken. Daarbij heeft zij namens haar cliënte laten weten:
“Ik benadruk, dat cliënte met klem niet tegen de verkoop van de woning is. Zij wil logischerwijs - echter wel voor de verkoop een kopie van de overeenkomst en concept akte gezien hebben, om te kunnen beoordelen of dit in het belang van [J] is. (…).”De griffie van de rechtbank heeft diezelfde dag de gevraagde stukken aan verweerster gestuurd.
1.6 Per e-mail van 24 augustus 2018 aan de griffie van de rechtbank heeft verweerster namens haar cliënte ingestemd met het machtigingsverzoek tot verkoop van de woning namens [J] op basis van de in haar e-mail genoemde voorwaarden. Op 27 augustus 2018 heeft de kantonrechter deze machtiging verleend.
1.7 Bij brief van 28 augustus 2018 heeft verweerster namens haar cliënte aan klager en zijn echtgenote gevraagd naar de stand van zaken van de wettelijke vereffening van de nalatenschap van [M]. En verder:
“Cliënte heeft u reeds eerder gevraagd om inzage in de administratie en een overzicht van alle baten en schulden op datum overlijden, alsmede een overzicht van de mutaties nadien. Vooralsnog heeft zij die niet van u mogen ontvangen. Ik wijs u erop, dat u deze informatie met haar – als wettelijk vertegenwoordiger van [J] – dient te delen. Nu ik inmiddels namens cliënte een verzoek heb ingediend tot het benoemen van een vereffenaar, wil ik u vragen om mij binnen 14 dagen na heden alsnog een kopie te geven van de gevraagde stukken. Ook de Rechtbank zal u hierom – in het verloop van de procedure – verzoeken. (…).”1.8 Op 28 en 29 augustus 2018 is ook rechtstreeks tussen klager en zijn echtgenote en de cliënte van verweerster en verweerster gecorrespondeerd over een vrijwaringsverklaring. Op verzoek van haar cliënte heeft verweerster een vrijwaringsverklaring opgesteld.
1.9 Per e-mail van 31 augustus 2018 om 9:44 uur heeft verweerster namens haar cliënte onder meer aan klager geschreven:
“Nogmaals verwijs ik naar de bijgaande verklaring, welke cliënte u verzoekt te tekenen, zodat zij over kan gaan tot ondertekening van de koopovereenkomst. Zij vraagt dit, nu u haar zelf aan heeft gegeven, dat u een verklaring wilde tekenen, zodat eventuele boetekosten niet door uw kleinzoon en cliënte gedragen dienen te worden. (…) Vriendelijk, doch dringend, verzoek ik u om uiterlijk op 31 augustus 2018 (vandaag) om 14.00 uur tot ondertekening over te gaan en mij een getekend exemplaar te doen toekomen. Bij uitblijven hiervan gaat cliënte niet over tot ondertekening. Ik wijs u erop, dat cliënte vanaf het moment, dat de machtiging door de kantonrechter is afgegeven, bij de notaris aangedrongen heeft op het zo snel als mogelijk doorgang laten vinden van de levering. Cliënte vertraagt pertinent niet. Gaat u niet over tot ondertekening, dan heeft cliënte mij opdracht gegeven om u in privé aansprakelijk te stellen, zoals met betrekking tot de verkoop als in de uitblijvende vereffening van de nalatenschap van [M]. (…).”Op 31 augustus 2018 hebben klager en zijn echtgenote de vrijwaringsverklaring ondertekend.
1.10 Bij brief van 11 september 2018 heeft klager mede namens zijn echtgenote jegens verweerster gereageerd op de gang van zaken. Verder heeft hij daarin geschreven:
“Wij hebben reeds verklaard dat onze kleinzoon [J] niet door ons zal worden aangesproken vanwege verhaal van schulden en reeds gemaakte kosten. Ten tweede, het navolgende: Wij hebben een vorm van ernstige chantage ervaren toen ik heb getekend voor de juridische kosten welke uw cliënte aan u schuldig is of wordt, zulks vanwege de door u gedreigde consequenties en de opgevoerde tijdsdruk. U zult begrijpen dat dit niet zonder gevolgen zal blijven. Tevens beschuldigde u ons van aantijgingen en bedreigingen. Als kundig professional bent u vast in staat om deze beweringen uwerzijds toe te lichten. (…).”1.11 Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland onder meer vastgesteld dat de vereffening van de nalatenschap van [M] al was voltooid en heeft onder meer het verzoek van de cliënte van verweerster tot benoeming van een vereffenaar afgewezen.
1.12 Op 19 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
met haar e-mail van 31 augustus 2018, met als bijlage een door verweerster opgestelde vrijwaringsverklaring, ongeoorloofde druk op klager uit te oefenen.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op twee gronden. Volgens verweerster is door klager geen klacht tegen haar ingediend, maar slechts een juridische vraag gesteld waarvoor het tuchtrecht niet is bedoeld. Ook heeft verweerster aangevoerd dat klager ten onrechte niet eerst de kantoorklachtenregeling heeft doorlopen alvorens deze klacht in te dienen, wat ook tot niet-ontvankelijkverklaring dient te leiden.
4.2 De voorzitter volgt verweerster niet in haar niet-ontvankelijkheidsverweer. Klager heeft een eigen belang bij toetsing door de tuchtrechter van het door hem verweten optreden door verweerster aan de voor haar geldende regels als advocaat. Daarnaast kan klager worden ontvangen in zijn klacht, omdat het bestaan van een interne klachtenprocedure bij het kantoor van verweerster niet aan een procedure bij de tuchtrechter in de weg staat, reeds omdat het doel en de strekking van de tuchtprocedure een andere is dan die van andere vormen van geschillenbeslechting. Alleen de tuchtrechter kan immers een maatregel opleggen. De voorzitter zal klager daarom ontvangen in zijn klacht en daarover inhoudelijk oordelen als volgt.
4.3 De voorzitter stelt voorop dat de klacht van klager betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal de klacht aan deze maatstaf beoordelen.
4.4 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager aangevoerd dat hij en zijn echtgenoot pas ten tijde van de verkoop van de woning uit de nalatenschap van hun zoon [M] erachter zijn gekomen dat de zoon van de cliënte van verweerster, kleinzoon [J], erfgenaam in diezelfde nalatenschap was geworden. Na die ontdekking kon de verkoop van de woning voorlopig niet doorgaan. Vrij snel daarna is volgens klager een gespannen verhouding tussen klager en de cliënte van verweerster ontstaan. In die omstandigheden hebben klager en zijn echtgenote de inhoud van de e-mail van 31 augustus 2018 van verweerster namens haar cliënte met de vrijwaringsverklaring met voorwaarden, die binnen enkele uren moest worden ondertekend, als ongeoorloofde druk ervaren. Niet ondertekenen daarvan was immers geen optie, omdat klager en zijn echtgenote dan zouden opdraaien voor de aanzienlijke boete wegens het niet nakomen van de koopovereenkomst.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster in verband met diverse onzekerheden met betrekking tot de feitelijke en rechtspositie van haar cliënte in haar belang een vrijwaringsverklaring opstellen en ondertekening daarvan door klager en zijn echtgenote als voorwaarde stellen voor medewerking van haar cliënte - namens [J] - aan de overdracht van de verkochte woning vanuit de nalatenschap. Niet is komen vast te staan dat deze voorwaarde zonder meer onredelijk was. Evenmin is komen vast te staan dat klager overvallen is door de gestelde voorwaarde, gezien de context van het onderliggende geschil met zijn ex-schoondochter zoals weergegeven onder de feiten hiervoor. Verweerster heeft in dat kader ook nog aangevoerd dat klager, ondanks de door hem gewekte suggestie dat te zullen doen, geen opmerkingen heeft gemaakt op de door haar toegezonden vrijwaringsverklaring. Omdat zij de ondertekende verklaring van klager daarna niet rechtstreeks maar via een notariskantoor heeft ontvangen, heeft verweerster daaruit afgeleid en naar het oordeel van de voorzitter mocht zij dat ook zo begrijpen, dat klager kennelijk advies had ingewonnen bij dat notariskantoor.
4.6 Op grond van vorenstaande omstandigheden, in samenhang beschouwd, is de voorzitter van oordeel dat de juistheid van het verwijt van klager van het uitoefenen van onredelijke druk op hem door verweerster, althans het misbruiken van tijdnood met betrekking tot de levering van de woning, niet is komen vast te staan. Als partijdig advocaat mocht verweerster de belangen van haar cliënte behartigen zoals dat door haar is gedaan, zonder dat zij daarbij de belangen van klager en zijn echtgenote onevenredig heeft geschaad. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster geen sprake is, zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 april 2021