Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:121

Zaaknummer

200244

Inhoudsindicatie

Verweerder zou ten onrechte geweigerd hebben de door de rechtbank aan klager toegekende schadevergoeding aan klager te voldoen, waardoor verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt aan verduistering en misbruik van de derdengeldenrekening en in strijd zou hebben gehandeld met de wet en de advocatenregels. Het hof stelt vast dat in het verzoekschrift ex artikel 591 en 591a Sv de kosten van rechtsbijstand nader zijn gespecificeerd. Klager heeft dit verzoekschrift mede ondertekend, zodat daarmee vaststaat dat hij (ook zonder eventueel de bijlage gezien te hebben) voorafgaand aan de indiening op de hoogte was van de grondslag, aard en omvang van de te vorderen vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Het verzoekschrift is dan ook daadwerkelijk namens hem ingediend. Niet valt in te zien waarom de vervolgens door de rechtbank toegekende vergoeding voor advocaatkosten aan klager zou kunnen toekomen, zoals hij betoogt. Onweersproken is daarbij dat klager zelf geen kosten heeft gemaakt, omdat zijn kosten van rechtsbijstand werden gedekt door zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Het voorgaande laat onverlet dat verweerder duidelijk(er) aan klager had moeten uitleggen volgens welke werkwijze de kosten van rechtsbijstand zouden worden vergoed door de verzekeraar c.q. door verweerder namens klager zouden worden verhaald, in geval van vrijspraak. Deze tekortkoming in de communicatie betreft echter het door de raad reeds gegrond verklaarde klachtonderdeel b). Ongegrond. Bekrachtiging.

Uitspraak

BESLISSING

van 21 juni 2021

in de zaak 200244

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de tussenbeslissing van 20 juli 2020 en de eindbeslissing van 5 oktober 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 20-348/DH/RO). In de eindbeslissing is klachtonderdeel a) ongegrond en zijn  klachtonderdelen b) en c) gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2        De tussenbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:108 en de eindbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:162 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het hoger beroepschrift van klager is op 4 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        e-mails met bijlagen van verweerder van 14 en 15 april 2021.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 april 2021. Daar zijn klager, verweerder en zijn gemachtigde verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Verweerder heeft desgevraagd het door hem namens klager ingediende verzoekschrift ex artikel 591 en 591a Sv overgelegd. Deze stukken maken ook onderdeel uit van het dossier van het hof.

 

3        FEITEN

3.1        In de tussenbeslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

4        KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a)        Verweerder heeft, ondanks herhaalde verzoeken van klager, geweigerd de door de rechtbank aan klager toegekende schadevergoeding aan klager te voldoen, waardoor verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en misbruik van de derdengeldenrekening en in strijd heeft gehandeld met de wet en de advocatenregels;

b)        (…)

c)        (…).

 

5        BEOORDELING

overwegingen raad

5.1        Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat vaststaat dat klager is vrijgesproken in een strafzaak en dat hij in deze strafzaak is bijgestaan door verweerder, op aanwijzing en met dekking van de kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Ook staat vast dat de door de rechtbank toegekende vergoeding vrijwel volledig ziet op kosten van rechtsbijstand. In de beschikking van de rechtbank lijkt de rechtbank ervan uit te zijn gegaan dat de declaraties van verweerder door klager zelf zijn voldaan. Dat is echter niet het geval. Onder die omstandigheden komen de door de rechtbank aan klager toegekende bedragen niet aan hem toe. Klager heeft deze kosten immers niet zelf gedragen. De opvatting van klager zou met zich brengen dat klager ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, ten koste van de rechtsbijstandsverzekeraar die de kosten heeft gedragen. De kosten voor rechtsbijstand zijn in dit geval betaald door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager en daarom komen de genoemde bedragen (behalve de reiskosten) in principe toe aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Van verduistering, fraude of misbruik van de derdengeldrekening is geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond, aldus de raad.

beroepsgrond

5.2        Klager heeft in beroep herhaald dat verweerder heeft geweigerd de door de rechtbank aan hem toegekende schadevergoeding aan hem te voldoen, waardoor verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en misbruik van de derdengeldrekening.

ad klachtonderdeel a)

5.3        Het hof stelt vast dat in het tijdens de zitting door verweerder overgelegde verzoekschrift ex artikel 591 en 591a Sv d.d. 18 februari 2016 onder paragraaf 3 de kosten van rechtsbijstand, bestaande uit advocaatkosten ten bedrage van € 14.795,82 inclusief btw worden genoemd, welke in de aangehechte bijlage (een aan klager gerichte declaratie d.d. 16 februari 2016) nader zijn gespecificeerd. Klager heeft dit verzoekschrift mede ondertekend, zodat daarmee vaststaat dat hij (ook zonder eventueel de bijlage gezien te hebben) voorafgaand aan de indiening op de hoogte was van de grondslag, aard en omvang van de te vorderen vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Het verzoekschrift is dan ook daadwerkelijk namens hem ingediend. Niet valt in te zien waarom de vervolgens door de rechtbank toegekende vergoeding voor advocaatkosten aan klager zou kunnen toekomen, zoals hij betoogt. Onweersproken is daarbij dat klager zelf geen kosten heeft gemaakt, omdat zijn kosten van rechtsbijstand werden gedekt door zijn rechtsbijstandsverzekeraar.

5.4        Ter zitting heeft (de gemachtigde van) verweerder toegelicht dat de aan verweerder betaalde fixed fee voor zijn bijstand aan klager, een voorschot is van de rechtsbijstandsverzekeraar indien de kosten van rechtsbijstand elders (in dit geval bij de staat) verhaald kunnen worden. Verweerder heeft toegelicht en onderbouwd dat hij het voorschot (fixed fee) aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft terugbetaald. Van betaling van een dubbele vergoeding aan verweerder, zoals klager heeft betoogd, is dus geen sprake.

5.5.        Voor het overige sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de raad ten aanzien van klachtonderdeel a) en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat het beroep van klager niet slaagt. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

5.6        Het voorgaande laat onverlet dat verweerder bij aanvang van de opdracht, en in ieder geval voorafgaand aan de indiening van voornoemd verzoekschrift, duidelijk(er) aan klager had moeten uitleggen – en schriftelijk aan hem had moeten bevestigen – volgens welke werkwijze de kosten van rechtsbijstand zouden worden vergoed door de verzekeraar c.q. door verweerder namens klager zouden worden verhaald, in geval van vrijspraak. Deze tekortkoming in de communicatie betreft echter het door de raad reeds gegrond verklaarde klachtonderdeel b), namelijk het verwijt dat verweerder klager onvoldoende geïnformeerd over het doel van het verzoekschrift en de bestemming van de daarin gevraagde vergoeding.

5.7 Klagers betoog dat bij de procedure bij de raad sprake is geweest van een schending van de fundamentele rechtsbeginselen omdat de raad verweerder niet heeft willen veroordelen voor verduistering, en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling volgens klager onjuistheden bevat, faalt. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder de rechtbank met medeweten en toestemming van klager verzocht om vergoeding van gemaakte advocaatkosten en komt deze vergoeding niet toe aan klager. Bij zijn klacht over de gestelde onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting bij de raad heeft klager verder geen belang. Het proces-verbaal maakt geen onderdeel uit van de beslissing van de raad waartegen beroep kan worden ingesteld.           

5.8        Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen. Voor klagers verzoek om schadevergoeding is dan ook geen grond. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

proceskosten

5.9         Nu het door klager ingestelde hoger beroep geen doel heeft getroffen, ziet het hof geen grond voor een proceskostenveroordeling.

 

6        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1        bekrachtigt de beslissingen van 20 juli 2020 en 5 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 20-348/DH/RO.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 21 juni 2021.