Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:135
Zaaknummer
21-021
Zaaknummer
21-022
Inhoudsindicatie
Voorzitter oordeelt klacht tegen beide faillissementscuratoren grotendeels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021
in de zaken 21-021/AL/NN en 21-022/AL/NN
naar aanleiding van de klachten van:
klaagster
over
verweerder sub 1 (21-021)
en over
verweerder sub 2 (21-022)
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 12 januari 2021 met kenmerk 2020 KNN91-1199091 (zaak 21-021) en kenmerk 2020 KNN90-1199081 (zaak 21-022), door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1 FEITEN
In beide zaken:
Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerders waren curator in het faillissement van MS B.V. dat op 15 maart 2005 door de rechtbank is uitgesproken.
1.2 Klaagster was toen bestuurder van MS B.V. Zij is (onder meer) in persoon aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort.
1.3 Op verzoek van verweerders van 22 mei 2018 heeft de rechtbank klaagster op 20 juni 2018 in persoon failliet verklaard. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan.
1.4 Het faillissement van MS B.V. is op 16 december 2019 opgeheven wegens de toestand van de boedel.
1.5 Op 18 juni 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
2 KLACHT
2.1 De klacht in beide zaken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ondanks betaling door klaagster van een aanzienlijk bedrag de tussen verweerders en M c.s. gesloten vaststellingsovereenkomst d.d. 15 mei 2005 niet na te komen want i) zij hebben MS B.V. ondanks beloftes in de kwestie E niet gesteund; ii) zij zijn hun taak in de afwikkeling van het faillissement niet nagekomen; iii) zij hebben welbewust geen cent geïnd van debiteuren terwijl er op 17 maart 2005 twee schepen geleverd zijn; iv) zij hebben de bankgarantie op die twee schepen laten verlopen; v) zij hebben de huurpenningen plus handelsrente niet geïnd van GS ondanks belofte aan de rechter;
b) zich niet te verzetten tegen de valse steunvordering van ING waar het faillissement van MS B.V. op was gebaseerd;
c) (verweerder sub 2) samen te spannen met mr. B en hem aan ertoe aan te zetten om het persoonlijk faillissement van klaagster op basis van een valse steunvordering van mr. S te bewerkstelligen;
d) vijftien jaar over het faillissement te doen in plaats van het faillissement op grond van artikel 6 EVRM voortvarend af te handelen, dit alleen maar om hun eigen rekening te spekken met als gevolg dat er een advocatenrekening van circa 1 miljoen ten laste van de boedel kwam;
e) aan klaagster geen verantwoording af te leggen over het batig saldo van 1,5 miljoen euro;
f) de voorzieningenrechter te misleiden door op 17 juli 2017 ten overstaan van de rechter in het executiegeschil inzake de woning van klaagster een vaststellingsovereenkomst te sluiten, die naast zich neer te hebben gelegd en het persoonlijk faillissement dat door verweerders op 22 mei 2018 is aangevraagd op basis van valse steunvorderingen als chantagemiddel te gebruiken.
3 VERWEER
In beide zaken:
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerders ingaan.
4 BEOORDELING
In beide zaken:
Klachtonderdelen a), b), c), d) en f)
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in de verschillende klachtonderdelen jegens verweerders.
4.2 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat klachtonderdelen a), b), c), d) en f) betrekking hebben op het optreden van verweerders in hun hoedanigheid van curator van het faillissement van MS B.V. dat in 2005 is uitgesproken. De door klaagster in genoemde klachtonderdelen gewraakte gedragingen van verweerders betreffen een periode van langer dan drie jaar geleden voor de indiening van de klachten door klaagster bij de deken op 18 juni 2020. Daarmee zijn zowel de termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet, als de termijn zoals bedoeld het tweede lid van datzelfde artikel, ruimschoots verstreken. Klaagster heeft dan ook te laat geklaagd. Voor klachtonderdeel d) wordt daarbij nog overwogen dat het faillissement weliswaar in 2019 is opgeheven, maar dat reeds lang daarvoor bekend was dat van een snelle afwikkeling van het faillissement geen sprake was met hoge kosten als gevolg. Ook wat dat betreft heeft klaagster dus te laat geklaagd.
4.3 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat deze klachtonderdelen buiten de termijn zijn ingediend niet is gebleken, is klaagster op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a), b), c), d) en f).
4.4 Aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen komt de voorzitter niet meer toe.
Klachtonderdeel e)
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter ontbreekt aan dit klachtonderdeel een grondslag, immers curatoren hebben over door hun verrichtte werkzaamheden in een faillissement verantwoording af te leggen aan de rechter-commissaris; niet aan klaagster. Nu de feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze door verweerders jegens klaagster ontbreekt, wordt klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
in beide zaken:
klaagster in klachtonderdelen a), b), c), d) en f), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet ontvankelijk;
klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 april 2021