Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:142

Zaaknummer

21-181

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Als de klacht wel tijdig zou zijn ingediend, zou de klacht kennelijk niet-ontvankelijk zijn vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 juni 2021

in de zaak 21-181/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 23 februari 2021 met kenmerk 2020 KNN067 / 1147269, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft een affectieve relatie gehad met de dochter van klaagster (hierna: de vrouw). De relatie is in 2010 geëindigd.

1.2    Op 21 maart en 14 juni 2006 heeft de vrouw een bedrag van in totaal € 50.000,- overgemaakt van haar Spaanse bankrekening naar haar Nederlandse bankrekening. Op 27 maart 2006 heeft de vrouw van haar Nederlandse bankrekening een bedrag van € 30.000,- overgemaakt naar de bankrekening van De Keverberg B.V. en op 20 juni 2006 een bedrag van € 20.000,- naar de privébankrekening van verweerder.

1.3    Op 2 april 2013 en 27 december 2018 heeft klaagster verweerder verzocht om terugbetaling van een bedrag van € 50.000,- dat zij in 2006 aan hem zou hebben geleend.

1.4    Op 12 februari 2019 heeft Incassocenter B.V. verweerder namens klaagster gesommeerd het bedrag van € 50.000,- plus rente binnen vijftien dagen te betalen. Verweerder heeft Incassocenter B.V. hierop bij brief van 26 februari 2019 meegedeeld dat hij nadrukkelijk ontkent enige schuld aan klaagster te hebben en dat klaagster juist een schuld aan hem heeft.

1.5    Bij brief van 13 maart 2020 heeft klaagster verweerder nogmaals gevraagd om teugbetaling van het bedrag van € 50.000,-.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft onoorbaar gebruik gemaakt van de derdengeldenrekening althans privégelden van de vrouw naar zakelijke rekeningen weggesluisd en nu het geld terugbetaald moet worden geeft hij niet thuis;

b)    Verweerder heeft door listig gebruik te maken van zijn kennis en gezag als advocaat het vertrouwen van klaagster weten te winnen om daar vervolgens misbruik van te maken;

c)    Verweerder heeft als advocaat en curator de door hem beheerde boedels en zaken ingezet om privéschulden te vereffenen.

2.2    Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. Klaagster heeft in 2006 een bedrag van € 50.000,- aan verweerder geleend. Een schriftelijke leningsovereenkomst ontbreekt omdat verweerder dat niet nodig vond. Verweerder stortte de bedragen door naar zijn zakelijke rekeningen, waaronder volgens klaagster de derdengeldenrekening van zijn toenmalige kantoor. Klaagster heeft verweerder herhaaldelijk gevraagd de lening aan haar terug te betalen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de klacht ontvankelijk is.

4.2    Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.

4.3    De klacht heeft betrekking op een bedrag van in totaal € 50.000,- die klaagster in 2006 aan verweerder zou hebben geleend. De verschillende verwijten die klaagster verweerder hierover maakt, hebben plaatsgevonden in de periode 2006-2012. Daargelaten dat verweerder het bestaan van de lening betwist, geldt dat klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet ruimschoots heeft overschreden door hierover pas op 1 mei 2020 een klacht in te dienen. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken. De klacht is dan ook niet ontvankelijk.

4.4    De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Voor zover verweerder oneigenlijk gebruik zou hebben gemaakt van zijn derdengeldenrekening en/of van de door hem als curator beheerde boedels, wat overigens in het geheel niet is komen vast te staan, geldt dat klaagster hierbij geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Dit betekent dat als de klacht wel tijdig was ingediend, de klacht op die grond kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-  de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op

14 juni 2021.

 

griffier                                                                                       Voorzitter

 

Verzonden d.d. 14 juni 2021