Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:127
Zaaknummer
21-220/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over de kwaliteit van dienstverlening in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 juli 2021 in de zaak 21-220/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op verzoek van klager d.d. 3 juli 2020 is de klacht door de deken aangehouden teneinde eerst de interne klachtenregeling van het kantoor van verweerder te doorlopen.
1.3 Bij e-mail van 31 augustus 2020 heeft klager de deken laten weten de klachtprocedure te willen voortzetten.
1.4 Op 3 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K124 2020 ar/ab van de deken ontvangen.
1.5 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 mei 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft op 29 november 2019 telefonisch contact opgenomen met verweerder in verband met de overname van een reeds door een andere advocaat aanhangig gemaakte hoger-beroepsprocedure tegen een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 5 april 2019. De memorie van grieven was door de voorgaande advocaat reeds ingediend.
2.3 Klager en verweerder hebben op 2 december 2019 een gesprek gehad en diezelfde dag heeft verweerder klager per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin is opgenomen dat verweerder zich niet over de haalbaarheid van de zaak kan uitlaten omdat hij de zaak nog niet kent en de voorgaande advocaat hem nog het procesdossier moet toesturen. Voorts is vermeld dat een uurtarief is overeengekomen van € 200,- exclusief btw en dat in de procedure stukken aan het hof zullen worden overgelegd en pleidooi zal worden gevraagd.
2.4 Op 2 december 2019 heeft klager aan verweerder een voorschot voldaan van € 1.210,- inclusief btw.
2.5 De zaak van klager stond op de rol van 3 december 2019 voor partijberaad. Bij die gelegenheid heeft de voorgaande advocaat van klager zich onttrokken, waarna aan klager een termijn van veertien dagen is gegund om een nieuwe advocaat zich te laten stellen.
2.6 Op 6 december 2019 is het procesdossier aan verweerder toegezonden.
2.7 Op 10 december 2019 hebben klager en verweerder een bespreking gevoerd op het kantoor van verweerder.
2.8 Op 16 december 2019 heeft verweerder aan klager de ontvangst van de betaling van het voorschot bevestigd en hem de lijst met producties gestuurd welke hij ter rolle van 17 december 2019 over zou leggen.
2.9 Op 17 december 2019 heeft verweerder zich als advocaat van klager gesteld, een akte overlegging producties ingediend en pleidooi gevraagd.
2.10 Op 23 december 2019 heeft verweerder klager een factuur gezonden ten bedrage van € 3.399,90 inclusief btw.
2.11 Op 16 januari 2020 heeft klager verweerder in een andere kwestie een aantal stukken toegezonden met het verzoek om daar zijn mening over te geven. Verweerder heeft aan dat verzoek voldaan en heeft per e-mail van 28 januari 2020 advies uitgebracht. Naar aanleiding daarvan heeft klager die kwestie laten rusten.
2.12 Op 30 januari 2020 heeft verweerder klager voor zijn werkzaamheden in met name deze zaak een factuur gezonden van € 910,01 inclusief btw.
2.13 Op 20 mei 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat het pleidooi op 8 juni 2020 via een Skypeverbinding zou plaatsvinden.
2.14 Op 4 juni 2020 heeft tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden. Omdat klager op dat moment niet alle vragen van verweerder kon beantwoorden heeft hij hem op 5 juni 2020 een uitvoerige e-mail met bijlagen gezonden.
2.15 Op aandringen van verweerder heeft op 8 juni 2020 om 13.30 uur het pleidooi in de hoger beroepsprocedure tijdens een fysieke zitting plaatsgevonden. Klager en verweerder hadden afgesproken elkaar ruim voor het pleidooi in het gerechtsgebouw te treffen, teneinde dat nog (nader) voor te bereiden. Zij troffen elkaar echter pas tien minuten voor aanvang.
2.16 Op 9 juni 2020 heeft verweerder klager laten weten dat het Gerechtshof op 20 juli 2020 arrest zal wijzen en hem een factuur van € 2.412,57 inclusief btw gezonden voor zijn werkzaamheden in de periode 1 februari 2020 tot en met 10 juni 2020.
2.17 Per e-mail van 10 juni 2020 heeft klager bezwaren tegen de hoogte van deze factuur geuit en verzocht deze aan te passen.
2.18 Bij brief van diezelfde datum heeft klager nogmaals zijn ongenoegen geuit over de door verweerder in rekening gebrachte kosten, hem verzocht zich per direct van de zaak terug te trekken en aangekondigd een klacht te zullen indienen indien de kwestie niet in overleg zou worden opgelost.
2.19 Verweerder heeft per e-mail van 11 juni 2020 gemotiveerd op de bezwaren van klager gereageerd. Daarbij heeft hij aangegeven dat het nutteloos zou zijn zich te onttrekken aangezien de zaak voor arrest stond.
2.20 Klager heeft per e-mail van 12 juni 2020 op de e-mail van verweerder van 11 juni 2020 gereageerd en vastgehouden aan zijn verzoek aan verweerder om zich terug te trekken.
2.21 Op 10 juni 2020 heeft klager aan verweerder verzocht hem de pleitnota toe te zenden.
2.22 Op 22 juni 2020 heeft klager de factuur d.d. 9 juni 2020 voldaan.
2.23 Op 14 juli 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen. Daarbij is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en is klager veroordeeld in de proceskosten.
2.24 Op 28 juli 2020 heeft klager van verweerder het (proces)dossier ontvangen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:
a) hem, klager, (mondeling) verkeerd heeft geïnformeerd over de aanpak van de zaak;
b) voor het beantwoorden van een vraag over “gezag van gewijsde” een bedrag van € 910,01 inclusief btw in rekening heeft gebracht;
c) in totaal een bedrag van € 6.722,49 in rekening heeft gebracht, welk bedrag klager buitensporig acht;
d) anders dan hij klager heeft medegedeeld geen nieuwe memorie van grieven heeft ingediend;
e) slechts van tevoren geselecteerde producties heeft ingediend;
f) klager niet heeft geadviseerd naar aanleiding van zijn vraag over een aandelenkwestie maar achter zijn rug om daarover stiekem is gaan procederen, waarvoor hij klager ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht;
g) zijn pleitnotities niet goed heeft onderbouwd, verzuimd heeft daarbij de door klager aan hem toegezonden stukken over te leggen, hem geen concept-pleitnotitie heeft gestuurd en zich niet goed heeft voorbereid voor de zitting;
h) klager zijn pleitnotities niet ter hand heeft gesteld, althans deze pas op 28 juli 2020 samen met het dossier heeft doen toekomen;
i) niet heeft gereageerd op het verzoek van klager van 10 juni 2020 om hem een kopie van de pleitnotities toe te zenden;
j) te veel uren in rekening heeft gebracht waarvoor hij geen werkzaamheden heeft verricht;
k) klager op het verkeerde been heeft gezet en zijn belangen niet heeft behartigd;
l) klager heeft laten veroordelen in de kosten van de procedure.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wel dient de advocaat zijn client steeds naar behoren te informeren en duidelijk te maken hoe hij te werk zal gaan. Deze verplichting houdt onder meer in dat de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden of onzekerheid, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de client dient te bevestigen. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Klachtonderdelen a), d) tot en met g), k) en l)
5.2 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de bijstand van verweerder in de hoger beroepsprocedure en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3 Vaststaat dat de zaak op het moment dat klager zich op 29 november 2019 tot verweerder wendde, op de rol van 3 december 2019 stond voor partijberaad, dat klager geen verdere bijstand van zijn toenmalige advocaat wenste en wenste dat verweerder voor hem een akte overlegging producties zou indienen en pleidooi zou vragen. Verweerder heeft daarvoor zorggedragen. Dat hij zich op het moment dat hij zijn opdrachtbevestiging aan klager zond, nog niet over de haalbaarheid van de zaak kon uitlaten omdat hij nog niet over de stukken beschikte, kan hem niet worden tegen geworpen. Datzelfde geldt voor het feit dat hij de stukken heeft moeten bestuderen (en daarvoor kosten in rekening heeft gebracht). Verweerder was als advocaat immers zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop hij de belangen van klager behartigde. De memorie van grieven was op het moment dat verweerder bij de zaak betrokken werd al ingediend en het was gelet op de geldende procedurevoorschriften voor hem niet mogelijk deze te wijzigen of in te trekken. Uit de stukken blijkt overigens ook niet dat hij met klager zou hebben afgesproken dat te doen.
5.4 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en stellingen van partijen blijkt evenmin dat verweerder zich niet goed heeft voorbereid voor het pleidooi. Integendeel. Er heeft op 4 juni 2019 een uitvoerige bespreking plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is door klager op een aantal punten nog een nadere toelichting gegeven. Op basis van de aldus verkregen informatie heeft verweerder zijn pleitnota opgesteld. Het verdient weliswaar de voorkeur die voorafgaand aan een pleidooi aan de client ter beschikking te stellen, en verweerder heeft ter zitting van de raad ook te kennen gegeven dat voortaan te zullen doen, maar verplicht is dat niet. Klager was immers ook zelf ter zitting aanwezig en kon eventuele onjuistheden en/of omissies rechtzetten. Gesteld noch gebleken is dat dat aan de orde is geweest.
5.5 Vaststaat dat partijen hadden afgesproken elkaar ruim voor het pleidooi te treffen maar dat dat is misgelopen. Wat daarvoor de reden is geweest kan de raad op basis van de tegenstrijdige stellingen van partijen dienaangaande, niet vaststellen. Evenmin is de raad gebleken dat verweerder tijdens de zitting niet uit zijn woorden kon komen, zoals klager hem verwijt
5.6 Ook voor het overige is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat de belangenbehartiging door verweerder niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan. De daarop betrekking hebbende klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
Klachtonderdelen b), c) en j)
5.7 Deze klachtonderdelen betreffen de wijze van declareren door verweerder en lenen zich eveneens voor gezamenlijke bespreking.
5.8 Behoudens in het geval er sprake is van excessief declareren, heeft de raad geen taak met betrekking tot geschillen over declaraties. Van excessief declareren is echter geen sprake. De door verweerder verrichte werkzaamheden komen de raad redelijk voor; van verweerder kan niet verwacht worden dat hij zonder het dossier te bestuderen en zich daarover een zelfstandig oordeel te vormen, een zitting of een pleidooi bijwoont. Ook deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline: verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.