Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:135

Zaaknummer

20-733/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat advocaat bij de uitoefening van zijn werkzaamheden voor klager niet heeft voldaan aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Voor zover juridisch al mogelijk was dat klager op een overeengekomen regeling terugkwam, volgt uit zijn e-mail aan de advocaat over die regeling niet dat hij zijn instemming met die regeling introk.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 19 juli 2021

in de zaak 20-733/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 1 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 28 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-047 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 mei 2021. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de zitting is aan partijen bericht dat de raad op 28 juni 2021 uitspraak zou doen. De griffier van de raad heeft klager en verweerder bij brief van 16 juni 2021 bericht dat de beslissing werd aangehouden tot 19 juli 2021.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van:

-    de e-mail van de gemachtigde van klager van 28 februari 2021, met bijlagen;

-    de e-mail van verweerder van 25 april 2021, met bijlagen;

De raad heeft de volgende door partijen na de mondelinge behandeling aan de raad toegezonden e-mails geaccepteerd en aan het dossier toegevoegd:

-    de e-mail van verweerder van 11 mei 2021, met bijlagen;

-    de e-mails van de gemachtigde van klager van 11 en 12 mei 2021;

De griffier van de raad heeft partijen op 18 mei 2021 in de gelegenheid gesteld tot 25 mei 2021 over en weer op de aan de raad nagezonden stukken te reageren. De raad ontving de e-mail van verweerder van 25 mei 2021 met bijlagen. Klager heeft niet gereageerd.

Klager heeft per e-mail van 1 juni 2021 zijn ongenoegen geuit over het verloop van de zitting. Klager heeft op 4 juni 2021 desgevraagd bericht dat zijn ongenoegen niet als een verkapt wrakingsverzoek diende te worden beschouwd. De raad heeft de e-mails van klager van 1 en 4 juni 2021 niet in behandeling genomen.

 

2    FEITEN

2.1    Verweerder heeft klager in de volgende vier zaken bijgestaan:

1.    S -  klager  (nakoming afspraken d.d. 1 december 2014)

2.    M - klager  (vordering tot betaling achterstallige huurpenningen)

3.    Klager - Raad voor Rechtsbijstand

4.    Klager - Z gerechtsdeurwaarders (inzake het door Z ingehouden bedrag aan kosten)

Zaak 1:

2.2    Verweerder heeft klager in de appelprocedure tegen S bijgestaan. Verweerder heeft op 9 oktober 2017 de opdracht van klager bevestigd. Verweerder heeft namens klager op 12 oktober 2017 de appeldagvaarding uitgebracht en op 9 april 2018 een memorie van grieven genomen. Verweerder heeft per email van 9 april 2018 bevestigd dat klager zich tijdens de bespreking op 8 april 2018 akkoord had verklaard met de aangepaste en op 9 april 2018 ingediende memorie van grieven. Tijdens de comparitie op 4 december 2019 is tussen partijen een deelafspraak gemaakt inzake de opheffing van het ten laste van klager onder de Raad voor Rechtsbijstand gelegd beslag.

2.3    Verweerder heeft op 9 januari 2020 S namens klager in kort geding gedagvaard en nakoming van de overeenkomt d.d. 4 december 2019 gevorderd, alsmede tot betaling van dwangsommen voor iedere dag dat S in gebreke bleef om het ten laste van klager onder de Raad voor Rechtsbijstand gelegde beslag op te heffen. Tussen de verweerder en de advocaten van S en M (wederpartij van klager in zaak 2) hebben vervolgens onderhandelingen plaatsgevonden over een regeling in onderling overleg betreffende de verdeling tussen klager, S en M van het onder deurwaarder Z verblijvende bedrag. De advocaat van S heeft per e-mail van 12 januari 2020 aan verweerder een concept e-mail aan de deurwaarder toegezonden, met de vraag hem te berichten of klager met de inhoud daarvan instemde. Verweerder heeft per e-mail van 13 januari 2020 om 9:13 uur de e-mail van de advocaat van S aan klager doorgestuurd en hem gevraagd of hij daarmee instemde. Klager antwoordde per email van 13 januari 2020 om 9:39 uur als volgt : “Ik kan met het voorstel van (advocaat S) instemmen”. Verweerder schreef vervolgens per e-mail om 10.00 uur het volgende aan de advocaat van S: “Dezerzijds wordt ingestemd met uw concepttekst aan de deurwaarder. Hopende u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.” Klager schreef vervolgens per e-mail van 13 januari 2020 om 11:55 uur het volgende aan verweerder: “Ik heb de zinsnede van (advocaat S) aan deurwaarder (….) kennelijk over het hoofd gezien met de navolgende tekst: onder aftrek van uw kosten? (naam deurwaarder) heeft toch misbruik gemaakt van de ontvangst van € 27117,32 terwijl recht bestond op € 1183,00 die vervolgens aan (advocaat S) had moet worden uitbetaald. Ik ben benieuwd naar deze opgevoerde kosten van (naam deurwaarder)!” Verweerder schreef per e-mail van 13 januari 2020 om 16:37 uur het volgende aan de advocaat van S: “Heeft u de mail inmiddels al kunnen verzenden aan de deurwaarder? Indien dit laatste het geval is ontvang ik hiervan graag een afschrift. Vervolgens kan ik de deurwaarder berichten over de juistheid van de gemaakte afspraken.” De advocaat van S heeft per e-mail van 13 januari 2020 om 17:07 uur de e-mail betreffende regeling van klager, S en M aan de deurwaarder toegezonden. Vervolgens schreef verweerder per e-mail van 13 januari 2020 om 21:14 uur het volgende “Langs deze weg bevestig ik de juistheid van het onderstaande e-mailbericht van (advocaat S). Ik verzoek u om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan hetgeen door (advocaat S) is verzocht.

2.4    Op 10 maart 2020 heeft het gerechtshof arrest gewezen voor het deel waarover geen overeenstemming was bereikt. Klager werd veroordeeld tot betaling aan S van een bedrag van € 14.081,78, vermeerderd met rente en kosten.

Zaak 2:

2.5    Verweerder heeft op 16 oktober 2017 de opdracht aan klager bevestigd. M vorderde betaling van achterstallige huurpenningen en een bijdrage in de kantoorkosten. Verweerder heeft klager tijdens de procedure in eerste aanleg en in de appelprocedure bijgestaan. Op 27 februari 2018 heeft een comparitie bij de kantonrechter plaatsgevonden. Bij vonnis van 25 april 2018 is klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.575,-, te vermeerderen met rente en kosten, aan M. Verweerder heeft op 20 juli 2018 namens klager appel ingesteld tegen voormeld vonnis van de kantonrechter. Tijdens de comparitie op 27 februari 2019 is overeenstemming bereikt tussen klager en M, waarbij werd overeengekomen dat klager nog een bedrag van €11.500 aan M diende te betalen.

Zaak 3:

2.6    Op 3 augustus 2015 is door S beslag gelegd onder de tegoeden van klager bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 22 mei 2017 een betaling van € 27.132,- aan Z gerechtsdeurwaarders gedaan. Op 28 oktober 2018 is een toevoeging aangevraagd.

Zaak 4:

2.7    Deurwaarder Z heeft na de totstandkoming van de regeling op 13 januari 2020 kosten in rekening gebracht en verminderd op het aan klager te betalen aandeel.

2.8    Klager heeft verweerder op 11 maart 2020 aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van door verweerder gemaakte beroepsfouten geleden schade. Verweerder heeft op 11 maart 2020 de aansprakelijkstelling doorgezonden naar zijn tussenpersoon en een bevestiging daarvan doorgestuurd aan klager. Verweerder heeft op 13 maart 2020 aan klager bericht door de aansprakelijkstelling niet langer als advocaat van klager op te zullen treden. Verweerder heeft klager op 1 en 23 april 2020 nogmaals bericht vanwege de ontstane vertrouwensbreuk niet langer als advocaat voor hem op te treden. De verzekeraar heeft klager op 20 april 2020 bericht dat de aansprakelijkstelling werd afgewezen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerder heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd doordat hij:

a)    de zaak tegen de Raad voor Rechtsbijstand  ruim twee  jaren heeft laten liggen en nooit is opgestart;

b)    geen actie ondernomen heeft ter zake terugvordering van een depotbedrag per oktober 2017;

c)    geen dossierkennis had en de zaken inhoudelijk verkeerd heeft aangepakt, waardoor aanzienlijke schade is gelegen ondanks meerdere waarschuwingen;

d)    tijdens de comparitie geen antwoorden heeft gegeven op vragen van het hof;

e)    zonder onderzoek en ten onrechte aan de advocaat van de wederpartij heeft bevestigd dat de brief aan de deurwaarder correct was;

f)    een deelovereenkomst bewust heeft gefrustreerd en vervolgens niets heeft ondernomen waardoor de schade is opgelopen;

g)    geen inzicht had in de voorhanden dossiers en deze niet heeft bestudeerd;

h)    te zeer rekening heeft gehouden met de belangen van de wederpartij;

i)    geen melding heeft gemaakt bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar althans daar geen bewijs van heeft verstrekt

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1    In de zaak tegen de Raad voor Rechtsbijstand  is op 23 oktober 2018 een doorverwijzing bij het Juridisch Loket aangevraagd en op 28 oktober 2018 een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft aangevoerd dat daarna veel correspondentie over deze zaak heeft plaatsgevonden en dat pas eind januari 2020 is gesproken over het opstarten van een procedure, welke afspraak op 10 maart 2020 definitief werd gemaakt. Verweerder stelt vervolgens vanwege de aansprakelijkstelling van 11 maart 2020 geen werkzaamheden voor klager meer te hebben verricht. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder een redelijke verklaring over het tijdsverloop in deze zaak en is anderzijds niet gebleken dat klager om actie in deze zaak heeft gevraagd. Onder deze omstandigheden valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad onderdeel b)

5.2    Verweerder betwist dat er sprake was van een opdracht tot terugvordering van het depotbedrag bij de deurwaarder, zodat het hem in deze gemaakte verwijt onterecht is. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken noch uit het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat aan verweerder een opdracht tot terugvordering van het depotbedrag is verleend. Het verwijt dat verweerder in deze zaak nalatig heeft gehandeld is derhalve onterecht. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdelen c),d),f),g) en h)

5.3    De klachtonderdelen c),d),f),g) en h) hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal voormelde klachtonderdelen met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

5.4    Klager verwijt verweerder de belangen van klager onvoldoende te hebben behartigd. Klager heeft evenwel nagelaten zijn klachten concreet te onderbouwen dan wel bewijsstukken daarvan over te leggen. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat verweerder bij de uitoefening van zijn werkzaamheden voor klager niet heeft voldaan aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad zal de klachtonderdelen  c),d),f),g) en h) daarom ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel e)

5.5    Klager verwijt verweerder dat hij tegen de wil van klager aan de advocaat van de wederpartij heeft bevestigd dat klager akkoord was met de inhoud van de concept e-mail aan de deurwaarder. Uit de aan de raad overgelegde e-mailcorrespondentie van 13 januari 2021 volgt dat verweerder op 13 januari 2020 om 9:13 uur aan klager heeft gevraagd of hij akkoord ging met de concept e-mail aan de deurwaarder, welke vraag klager bevestigend heeft beantwoord. Verweerder heeft vervolgens om 10:00 uur, overeenkomstig de reactie van klager, de advocaat van de wederpartij bericht dat klager akkoord ging met de inhoud van de e-mail aan de deurwaarder. Klager heeft om 11.55 uur ten aanzien van de kosten van de deurwaarder een e-mail aan verweerder gestuurd. Los van de vraag of klager, zoals klager veronderstelt, juridisch gezien nog op de inmiddels overeengekomen regeling kon terugkomen, volgt de raad klager niet in zijn stelling dat uit de e-mail van 11:55 uur volgt dat hij niet langer akkoord ging met de door de advocaat van de wederpartij geformuleerde regeling en dat verweerder zijn om 10:00 uur aan die advocaat verzonden e-mail, waarvan aan klager in cc een afschrift is toegezonden, diende te rectificeren. Het verwijt dat verweerder tegen de kennelijke wil van klager aan de advocaat van de wederpartij heeft bericht dat klager instemde met de voorgestelde regeling is onterecht. Klachtonderdeel e) is ongegrond

5.6    Verweerder heeft op 11 maart 2020 direct na de aansprakelijkstelling door klager melding gemaakt bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder heeft klager per e-mail van 11 maart 2020 om 22:10 hierover geïnformeerd. Dit klachtonderdeel is feitelijk onjuist en daarom ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

 

Griffier    Voorzitter