Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:126

Zaaknummer

20-529/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerder in strijd met gedragsregel 9 te hebben gehandeld. Klager heeft erkend dat hij ervan op de hoogte was dat de bespreking van 15 maart 2018 zou plaatsvinden op een advocatenkantoor. Daarnaast heeft klager niet weersproken de stelling van verweerder dat de naam van het advocatenkantoor is vermeld op de gevel van het kantoorpand en dat aan de inrichting van het kantoor duidelijk te zien is dat het een advocatenkantoor betreft. De raad is dan ook van oordeel dat in het midden kan blijven of en in hoeverre verweerder zich voorafgaand aan het gesprek op 15 maart 2018 expliciet heeft voorgesteld als advocaat. Immers, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kon naar het oordeel van de raad bij klager redelijkerwijs geen misverstand bestaan over de hoedanigheid waarin verweerder optrad. Van handelen in strijd met gedragsregel 9 is naar het oordeel van de raad dan ook geen sprake. Klacht ook voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 juli 2021

in de zaak 20-529/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 17 december 2019 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-119 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 mei 2021. Daarbij was verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S, aanwezig. Klager is niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en de volgende nagekomen stukken:

 -    De e-mails van klager d.d. 28 december 2020 en 26 en 30 mei 2021;

-    De brief met bijlage van verweerders gemachtigde d.d. 14 december 2020 en de e-mail met bijlage van verweerders gemachtigde d.d. 4 mei 2021.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    ASM BV werd bestuurd door AV Holding BV en K Holding BV.  AV Holding BV werd op haar beurt bestuurd door klager, terwijl K Holding BV werd bestuurd door de heer K.

2.3    Klager heeft zich op 4 november 2017 ziek gemeld.

2.4    Op 15 maart 2018 heeft ten kantore van verweerder een bespreking plaatsgevonden. Bij deze bespreking waren klager, diens echtgenote, de heer K, de heer G en verweerder aanwezig. Op de gevel van het kantoorpand van verweerder is de naam van het advocatenkantoor vermeld.

2.5    Per 4 november 2018 is AV Holding als bestuurder van ASM BV uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: “KvK”). Hieraan voorafgaand heeft op 29 oktober 2018 een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden, waarbij klager werd vertegenwoordigd door diens echtgenote en diens advocaat mr. H en waarbij K Holding BV werd bijgestaan door verweerder.

2.6    Tussen ASM BV enerzijds en klager en AV Holding BV anderzijds is een geschil ontstaan over onttrekkingen door klager aan ASM BV en over de uitschrijving van AV Holding BV als bestuurder van ASM BV. Hierover is geprocedeerd. In dit geschil en in deze procedures is verweerder op verzoek van K Holding BV opgetreden als advocaat van ASM BV. 

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

    1. zich als advocaat van de wederpartij niet als zodanig bekend heeft gemaakt bij de eerste bespreking;

    2. is opgetreden als advocaat van een besloten vennootschap (ASM BV) waarvan klager mede aandeelhouder was, dit zonder opdracht van klager, en in dat kader klager heeft uitgeschreven als bestuurder bij de KvK en facturen heeft verzonden aan ASM BV;

    3. zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling omdat verweerder optreedt voor meerdere vennootschappen waaronder ASM;

    4. niet streeft naar een minnelijke regeling en niet reageert op brieven van de advocaat van klager;

    5. zich tijdens besprekingen onfatsoenlijk jegens klager gedraagt.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te  behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.2    Klachtonderdeel 1

    Gedragsregel 9 lid 1 bepaalt dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg dient te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Klager verwijt verweerder in strijd met deze gedragsregel te hebben gehandeld.

5.3    Klager heeft erkend dat hij ervan op de hoogte was dat de bespreking van 15 maart 2018 zou plaatsvinden op een advocatenkantoor. Daarnaast heeft klager niet weersproken de stelling van verweerder dat de naam van het advocatenkantoor is vermeld op de gevel van het kantoorpand en dat aan de inrichting van het kantoor duidelijk te zien is dat het een advocatenkantoor betreft. De raad is dan ook van oordeel dat in het midden kan blijven of en in hoeverre verweerder zich voorafgaand aan het gesprek op 15 maart 2018 expliciet heeft voorgesteld als advocaat. Immers, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kon naar het oordeel van de raad bij klager redelijkerwijs geen misverstand bestaan over de hoedanigheid waarin verweerder optrad. Van handelen in strijd met gedragsregel 9 is naar het oordeel van de raad dan ook geen sprake. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

5.4    Klachtonderdelen 2 en 3

    De klachtonderdelen 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat de heer K zich namens K Holding BV, zijnde bestuurder van ASM BV, met een verzoek om rechtsbijstand heeft gewend tot verweerder.  Verweerder heeft de opdracht aanvaard en is voor de heer K, K Holding BV en ASM BV gaan optreden en dat stond hem vrij. Een opdracht van klager was daarvoor niet vereist. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij namens ASM BV en K Holding BV tegen klager is gaan optreden in het geschil over de uitschrijving van klagers holding uit het handelsregister van de KvK als bestuurder van ASM BV en evenmin van het feit dat hij voor de met zijn werkzaamheden gemoeide kosten facturen heeft verzonden aan ASM BV. Het verwijt dat verweerder zich in zijn bijstand aan de heer K, K Holding BV en ASM BV heeft schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling heeft klager onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de raad van oordeel is dat de feitelijke grondslag van dat verwijt ontbreekt. Op grond van het voorgaande zijn ook de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond.

5.5    Klachtonderdelen 4 en 5

De klachtonderdelen 4 en 5 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft de verwijten van klager, dat verweerder niet heeft gestreefd naar een minnelijke regeling, niet op de brieven van klagers advocaat heeft gereageerd en zich tijdens besprekingen onfatsoenlijk jegens klager heeft gedragen, uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. De lezingen van partijen staan lijnrecht tegenover elkaar, terwijl uit de overlegde stukken niet van de feitelijke juistheid van klagers verwijten blijkt. De raad heeft aldus op grond van het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan het in de klachtonderdelen 4 en 5 verweten handelen. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn derhalve eveneens ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.  

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

 

Griffier    Voorzitter