Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:132

Zaaknummer

21-491/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Voor zover klager met de klacht beoogt om het feit dat verweerder zich in april 2018 als advocaat van klager heeft onttrokken aan de tuchtrechter ter beoordeling voor te leggen, overweegt de voorzitter dat ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. De tuchtrechter heeft reeds over deze klacht geoordeeld. Nu klager geen feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn, kan klager hierover niet opnieuw een klacht indienen. In zoverre is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Klager stelt daarnaast dat verweerder in de eerdere tuchtrechtprocedure een “fake-verklaring” heeft gegeven. De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om in zijn verweer op een klacht al datgene naar voren brengen wat hij in het kader van dat verweer van belang acht. Dit is slechts anders indien de advocaat de tuchtrechter opzettelijk onjuist informeert met het doel de tuchtrechter te misleiden. Daarvan is geenszins gebleken. In zoverre is de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 13 juli 2021

in de zaak 21-491/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 3 juni 2021 met kenmerk 48|21|010K, door de raad ontvangen op 3 juni 2021, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14 en de nagekomen e-mail van klager d.d. 4 juni 2021, waarin klager de raad verzoekt om het dekenstandpunt (bijlage 14) te verwijderen. De voorzitter overweegt ter zake het verzoek van klager om het dekenstandpunt uit het dossier te verwijderen als volgt. De deken heeft conform de Leidraad dekenale klachtbehandeling de door klager ingediende klacht onderzocht. Bij brief d.d. 28 mei 2021 heeft de deken het onderzoek naar de klacht afgesloten en zijn visie op de klacht naar voren gebracht. Het moge zo zijn dat klager zich niet in die visie en in de inhoud van de brief van 28 mei 2021 kan vinden, maar dit is geen reden om de brief van de deken te verwijderen uit het dossier. De voorzitter acht het voor een deugdelijke beoordeling van de klacht van belang om kennis te nemen van het volledige klachtdossier en daarvan maakt de brief van de deken d.d. 28 mei 201 deel uit. Klagers verzoek om de brief van de deken te verwijderen wordt op grond van het voorgaande niet gehonoreerd.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager sinds 2013 bijgestaan in verschillende strafrechtelijke procedures. Verweerder heeft zich in april 2018 als advocaat van klager onttrokken.

1.2    Op 2 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht had onder meer betrekking op de onttrekking van verweerder als advocaat van klager. Deze klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 augustus 2020 (kenmerk 20-335/DB/OB. Daarbij was verweerder, bijgestaan door mr. M. aanwezig. Klager heeft de raad voorafgaand aan de zitting bericht dat hij niet ter zitting zou verschijnen. De raad heeft de zaak buiten klagers aanwezigheid behandeld. Ter zitting van de raad heeft verweerder ter onderbouwing van zijn verweer tegen de klacht  een e-mailbericht van klager d.d. 31 maart 2018 overgelegd. In dit e-mailbericht heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij zich tot een andere advocaat, mr. K, had gewend. Ook heeft verweerder verwezen naar klagers pleitnota d.d. 16 april 2018 waarin klager stelt dat hij zich tot een andere advocaat, mr. K, heeft gewend.

1.3    Op 5 oktober 2020 heeft de raad in de zaak met kenmerk 20-335/DB/OB een beslissing gegeven, waarbij de klachten van klager ongegrond zijn verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing appel ingesteld. Bij beslissing d.d. 26 maart 2021 (kenmerk 200220) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van discipline over het klachtonderdeel ter zake de onttrekking bekrachtigd.

1.4    Bij e-mail d.d. 19 januari 2021 heeft klager opnieuw over verweerder geklaagd bij de deken.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft ter zitting van 24 augustus 2020 bij de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch een “fake-verklaring” gegeven ter zake van zijn onttrekking als advocaat.

Toelichting

In de “fake-verklaring” staat dat klager een andere advocaat, mr. K, heeft benaderd ter substitutie van verweerder. Dat is onzin. Klager heeft pas twee maanden na de onttrekking van verweerder een andere advocaat, mr. F, benaderd.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voor zover klager met de klacht beoogt om het feit dat verweerder zich in april 2018 als advocaat van klager heeft onttrokken aan de tuchtrechter ter beoordeling voor te leggen, overweegt de voorzitter dat ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet dit beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

4.2    Klager heeft reeds eerder geklaagd over het feit dat verweerder zich in april 2018 als advocaat van klager heeft onttrokken. De raad heeft de klacht bij beslissing d.d. 5 oktober 2020 (kenmerk 20-335/DB/OB) ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad ter zake van dit klachtonderdeel bekrachtigd bij beslissing d.d. 26 maart 2021 (kenmerk 200220). Nu klager geen feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn, kan klager hierover niet opnieuw een klacht indienen. In zoverre is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3    De klacht heeft betrekking op het verweer van verweerder in de klachtzaak met kenmerk 20-335/DB/OB. Klager stelt dat verweerder in deze tuchtrechtprocedure een “fake-verklaring” heeft gegeven. De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om in zijn verweer op een klacht al datgene naar voren brengen wat hij in het kader van dat verweer van belang acht. Dit is slechts anders indien de advocaat de tuchtrechter opzettelijk onjuist informeert met het doel de tuchtrechter te misleiden. Daarvan is geenszins gebleken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder ter zitting van de raad d.d. 24 augustus 2020 ter onderbouwing van zijn verweer een beroep heeft gedaan op een e-mail van klager d.d. 31 maart 2018 en een door klager opgestelde pleitnota, waarin klager had gesteld zich reeds tot een andere advocaat te hebben gewend. Het door verweerder gevoerde verweer was derhalve gebaseerd op een e-mailbericht respectievelijk pleitnota van klager zelf. Naar het oordeel van de voorzitter is op grond van het voorgaande niet gebleken van een “fake-verklaring” van verweerder.  De klacht is derhalve in zoverre kennelijk ongegrond.   

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover deze ziet op het feit dat verweerder zich in april 2018 als advocaat van klager heeft onttrokken, met toepassing van artikel 46j lid 1 en sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht, voor zover deze ziet op hetgeen verweerder ter zitting van de raad d.d. 24 augustus 2020 naar voren heeft gebracht met toepassing van artikel 46j lid 1 en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021.

 

Griffier                 Voorzitter