Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:156

Zaaknummer

21-455/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het valt verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij geen kort geding aanhangig heeft gemaakt. Niet is gebleken dat verweerster klaagster onjuist heeft geïnformeerd of dat de declaratie van verweerster niet klopt. Ook valt het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid tot wraking.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  5 juli 2021

in de zaak 21-455/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 mei 2021 met kenmerk 1337443/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 12 juni 2021.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 10 april 2020 heeft klaagster bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag een verzoek ingediend tot onder curatelestelling van haar vader. De zaak is verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam.

1.2    In november 2020 heeft klaagster zich tot verweerster gewend in verband met de wens om haar vader onder curatele te laten stellen. Op 4 november 2020 heeft een eerste gesprek tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden. Voorafgaand aan dat gesprek heeft klaagster een door haar zelf opgestelde kortgedingdagvaarding aan verweerster gestuurd.

1.3    Op 6 november 2020 heeft verweerster zich in de hiervoor in 1.1 genoemde procedure gesteld als advocaat van klaagster.

1.4    Bij e-mail van 17 november 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“Ik heb haar (de griffier van de rechtbank, vzt.) ook verteld dat een kort geding(voorzieningsrechter) is opgestart. zij heeft aangegeven dat het goed is om dit ook in deze lopende procedure bij te voegen. (…)

Verder wil ik u vragen of ik maandelijks een kostendeclaratie van u krijg?

en hoe het verdere verloop is en of al bekend is wanneer er een zitting gepland is bij de voorzieningsrechter.”

1.5    Bij e-mail van 18 november 2020 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Bijgaand zend ik u een concept van de brief die ik voornemens ben te versturen naar de rechtbank.

Ik adviseer u in plaats van een kort gedingprocedure, dit verzoek in te dienen. de reden daarvoor is dat het een provisionele voorziening is die de rechter ambtshalve kan doen, en waarvoor geen zitting nodig is. ook is het geen aparte procedure zodat er veel kosten waaronder het griffiegeld maar ook advocaatkosten bespaard kunnen worden. (…)

Ik hoor graag/overleg graag of u het eens bent met deze strategie en de inhoud van de brief. Volgens de griffie van de rechtbank is dit de snelste weg.”

1.6    Klaagster en verweerster hebben vervolgens telefonisch contact met elkaar gehad, waarna verweerster de kantonrechter heeft verzocht een provisioneel bewindvoerder in te stellen.

1.7    Bij e-mail van 2 december 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“U heeft recent geadviseerd een kortere weg te bewandelen waardoor wij in de veronderstelling waren dat het twee afzonderlijke procedures zijn. (…) Afgelopen week hebben we begrepen van u dat er zonder zitting op korte termijn een beslissing genomen wordt door de Rechtbank voor een onafhankelijke Curator. (…) Het is ons eigenlijk niet meer duidelijk of het twee afzonderlijke procedures zijn/niet en een zitting zal plaatsvinden wel/niet. Vriendelijk verzoek ik u voor enige opheldering.”

1.8    Bij e-mail van eveneens 2 december 2020 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Ik heb een zittingsdatum doorgekregen. Dat is maandag 7 december al (…)

Ik heb nog geen duidelijkheid gekregen, maar vermoed dat ze geen provisionele bewindvoering willen indienen omdat ze een plekje vrij hadden. Ik kan daarover morgen opheldering vragen.”

1.9    Bij e-mail van 7 december 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“Verder wilde ik vrijdag op de hoogte brengen dat ik nu niet het professionele bewind voering wil maar een onafhankelijke curator omdat er te veel speelt”

1.10    Op 7 december 2020 heeft de zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden.

1.11    Na afloop van de zitting heeft klaagster verweerster verzocht nadere informatie aan de kantonrechter te verstrekken over de voorgestelde curator van de vader. Bij e-mail van 16 december 2020 heeft verweerster de kantonrechter verzocht de zaak te heropenen.

1.12    Bij brief van 11 januari 2021 heeft klaagster de opdrachtrelatie met verweerster beëindigd.

1.13    Op 7 februari 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.14    Verweerster heeft in totaal een bedrag van € 2.020,70 gedeclareerd.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft in strijd met de afspraken geen kort geding aanhangig gemaakt en de rechtbank niet op de hoogte gesteld van het voornemen daartoe.

b)    Verweerster heeft klaagster onjuist geïnformeerd.

c)    De declaratie is niet correct tot stand gekomen.

d)    Verweerster heeft klaagster niet geïnformeerd over de mogelijkheid de rechter te wraken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij in strijd met de afspraken geen kort geding aanhangig heeft gemaakt en de rechtbank niet op de hoogte gesteld van het voornemen daartoe.

4.3    Verweerster voert aan dat zij na bestudering van de stukken en de wet klaagster op 18 november 2020 heeft geadviseerd een verzoek in te dienen voor provisioneel bewind en klaagster heeft ontraden een kort geding aanhangig te maken. In het telefoongesprek van 18 november 2020 is klaagster akkoord gegaan met deze aanpak, aldus verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten dat op basis van het klachtdossier niet kan worden vastgesteld dat verweerster heeft toegezegd dat zij namens klaagster een kort geding aanhangig zou maken, heeft verweerster onbetwist gesteld dat klaagster op 18 november 2020 akkoord is gegaan met de door verweerster in haar e-mail van 18 november 2020 voorgestelde strategie, namelijk het indienen van een verzoek om provisioneel bewind in te stellen. Gelet hierop valt het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij geen kort geding aanhangig heeft gemaakt. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster onjuist heeft geïnformeerd. Volgens klaagster volgt uit de brochure curatele, bewind en mentorschap van het Ministerie van Justitie dat de kantonrechter in alle gevallen de voorkeur van de betrokkene volgt. Gelet hierop was een kort geding de enige manier om het contact van klaagster met haar vader te herstellen en het misbruik van haar vader te stoppen, aldus klaagster.

4.6    Verweerster voert aan dat zij klaagster heeft voorgehouden dat een kort geding zich niet leent voor een verzoek tot onder curatelestelling, maar dat wel een provisioneel bewind kan worden verzocht. Dat wordt namelijk uitgesproken in situaties waarin onmiddellijke bescherming van de meerderjarige noodzakelijk is. Een dergelijk verzoek wordt behandeld door de kantonrechter die ook de bodemzaak in behandeling heeft. Bovendien lag het voor de hand om te verzoeken om een provisionele bewindvoerder, nu dat verzoek binnen de bodemprocedure onmiddellijk in behandeling kan worden genomen, zeer snel behandeld wordt en geen aanvullende proceskosten met zich brengt, aldus verweerster.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster heeft klaagster niet nader onderbouwd dat verweerster haar onjuist heeft geïnformeerd. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.8    Klaagster verwijt verweerster in klachtonderdeel c) dat de declaratie van verweerster niet correct tot stand is gekomen. Klaagster heeft dit echter onvoldoende concreet onderbouwd. Dat verweerster volgens klaagster meerdere gedragsregels heeft geschonden waardoor onnodige kosten zijn gemaakt is onvoldoende. Dat verweerster werkzaamheden heeft verricht waarvoor klaagster geen toestemming heeft gegeven en/of onnodige kosten heeft gemaakt, is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.9    In klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster tot slot dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid de rechter te wraken.

4.10    Verweerster voert aan dat zij de mogelijkheid van wraking inderdaad niet met klaagster heeft besproken omdat daartoe geen enkele aanleiding was. Verweerster was niet gelukkig met het optreden van de rechter op de zitting van 7 december 2020, maar er was geen aanleiding te veronderstellen dat de rechter vooringenomen was en dan is er geen reden om de mogelijkheid van wraking te bespreken, aldus nog steeds verweerster.

4.11    De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, is de advocaat niet gehouden om alle mogelijkheden, zoals het wraken van een rechter, met de cliënt te bespreken zonder dat daartoe aanleiding is. Gelet op de door verweerster gegeven toelichting valt het haar niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de mogelijkheid van wraking niet met klaagster heeft besproken. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

4.12    Voor zover klaagster er ook nog over klaagt dat verweerster de kantonrechter heeft meegedeeld dat klaagster de benoeming van de mentor niet in de weg staat heeft verweerster onbetwist aangevoerd dat deze veronderstelling berust op een onjuiste lezing van de beschikking van de kantonrechter. In de beschikking staat immers “Verzoekster (klaagster, vzt.) heeft bij brief van 1 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de benoeming van verweerster tot mentor”.

4.13    In haar e-mail van 12 juni 2021 aan de raad lijkt klaagster een nieuwe klacht over verweerster te uiten (het niet toesturen aan klaagster van stukken van de wederpartij). Die klacht kan niet worden meegenomen in deze procedure. Een klacht moet worden ingediend bij de deken, die de klacht eerst moet onderzoeken (artikel 46c lid 3 Advocatenwet).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 5 juli 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.