Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:118

Zaaknummer

20-559

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. Dat verweerder klaagster onheus heeft bejegend is de raad niet gebleken. Ook in zijn verweer op de klacht heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verder heeft verweerder als partijdige belangenbehartiger gehandeld binnen de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 17 mei 2021

in de zaak 20-559/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

en

klager

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 juni 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 20 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 942149/FH/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 maart 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld (geweest) in een arbeidsgeschil. Hij wordt in dit geschil bijgestaan door klaagster. Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klager.

2.3    Op 24 mei 2019 heeft op het kantoor van verweerder een partijbespreking plaatsgevonden, waarbij klaagster – namens klager – aanwezig was.

2.4    Op 4 juni 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken over verweerder.

2.5    Op 11 juli 2019 heeft verweerder gereageerd op de klacht en onder meer geschreven:

“(…) Zonder dat partijen elkaar gesproken hebben is de zaak uiteindelijk geëscaleerd in het door [klaagster] dagvaarden van cliënt in Kort Geding dat hedenochtend diende. (…)”

2.6    In het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 11 juli 2019 van de rechtbank Gelderland is onder meer vermeld:

“(…) De kantonrechter, rechtdoende in kort geding: (…) 2.3 veroordeelt [wederpartij] voorts om aan [klager] gerekend vanaf 1 augustus 2019 zijn salaris van € 7.000,00 bruto per maand te blijven betalen op de gebruikelijke wijze en tijdtippen, tot de datum waarop aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen een rechtsgeldig einde is gekomen (…) 3.5. De gevorderde loonbetaling is wel toewijsbaar. (…) 3.6. (…) Omdat [klager] niets heeft gesteld over een afgesproken betaaldag wordt in die berekening 1 juli 2019 als datum van opeisbaarheid aangemerkt. (…)”

2.7    Op 27 augustus 2019 heeft verweerder in dupliek gereageerd en onder meer geschreven:

“(…) Ik acht het gedrag van [klaagster] onprofessioneel en kinderlijk. (…)”

2.8    Bij brief van 2 september 2019 heeft klaagster de rechtbank Gelderland verzocht onderdeel 2.3 van het dictum van het vonnis van 11 juli 2019 te herstellen vanwege een kennelijke verschrijving.

2.9    Bij brief van 23 september 2019 heeft verweerder zich namens zijn cliënt verzet tegen de gevraagde wijziging.

2.10    Op 24 september 2019 is, namens klager, het hiervoor genoemde proces-verbaal van 11 juli 2019 aan de wederpartij betekend en is aan de wederpartij bevel gedaan aan de inhoud daarvan te voldoen.

2.11    Op 25 september 2019 heeft verweerder per e-mail aan de deurwaarder bericht dat zijn cliënt al volledig aan het vonnis heeft voldaan.

2.12    Op 2 oktober 2019 is door de kantonrechter van de rechtbank Gelderland een herstelvonnis gewezen. In het herstelvonnis is onder meer opgenomen:

(…) De kantonrechter is van oordeel dat in het vonnis van 11 juli 2019 sprake is van een kennelijke fout, die zich voor eenvoudig herstel leent. (..)Dat is hier het geval nu onomwonden is geoordeeld dat de gevorderde loonbetaling toewijsbaar is. (…) Voor [wederpartij] was immers kenbaar dat sprake was van een fout (…) De kantonrechter, rechtdoende in kort geding: 3.1. bepaalt dat de tekst sub 2.3 van het op 11 juli 2019 tussen [klager] en [wederpartij] gewezen mondeling vonnis in kort geding, waar staat: “gerekend vanaf 1 augustus 2019” wordt gewijzigd in: “gerekend vanaf 1 juli 2019” (…)”

2.13    In de ontslagzaak is door verweerder een verweerschrift gedateerd 15 november 2019 overgelegd. Dit verweerschrift maakt onderdeel uit van het dossier.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klaagster is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door:

a)    klaagster tijdens een bespreking onheus te bejegenen;

b)    te verkondigen (in reactie op de onderhavige klacht) dat de procedure door toedoen van klaagster is geëscaleerd;

c)    klaagsters gedrag onprofessioneel en kinderlijk te noemen.

3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel a heeft klaagster aangevoerd dat verweerder tijdens de bespreking intimiderend en soms zelfs verbaal agressief was. Ook heeft verweerder klaagster er diverse malen van beschuldigd dat zij er slechts op uit was om het gesprek voortijdig te verlaten en dat zij geen antwoord gaf op door hem gestelde vragen. Op enig moment gaf verweerder zelfs aan dat klaagster haar mond moest houden. Daarop heeft klaagster gemeend niet langer aan het gesprek te willen deelnemen. Verweerder heeft klaagster letterlijk met zijn arm de deur gewezen en daarbij een aantal malen de woorden “d’r uit” gebezigd.

3.4    Klager is van mening dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door:

d)    vol te houden dat zijn cliënte aan het in kort geding gewezen vonnis had voldaan terwijl duidelijk was dat er sprake was van een kennelijke fout;

e)    in processtukken verwijten op te nemen aan het adres van klagers advocaat (klaagster);

f)    zich onnodig grievend jegens klager uit te laten in het verweerschrift van 15 november 2019.

3.5    Ter toelichting op klachtonderdelen e en  f heeft klager verwezen naar het verweerschrift van 15 november 2019. Klager heeft hierin passages gearceerd die naar zijn mening tuchtrechtelijk laakbaar zijn.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.2    Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft verweerder aangevoerd dat klaagster onaangekondigd zonder haar cliënt verscheen. Klaagster verweet verweerder en zijn cliënt direct bij aanvang van het gesprek dat zij respectloos waren naar klaagsters cliënt. Toen de bal gemotiveerd werd terug gekaatst, reageerde klaagster dat zij het gesprek ging beëindigen. Bij elke opmerkingen die haar niet zinde, zei klaagster het gesprek te gaan beëindigen. Uiteindelijk heeft verweerder zich laten ontvallen dat klaagster moest stoppen met het steeds maar willen beëindigen van het gesprek. Klaagster voegde daarop de daad bij het woord en liep boos weg. Toen verweerder zich er nog mee wilde bemoeien, kreeg hij de wind van voren van klaagster. Daarop heeft hij gezegd “ga nu maar” en de deur voor haar opengehouden.

4.3    De raad zal hierna, waar nodig op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht van klager richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Deze maatstaf geldt ook voor advocaten onderling.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar onheus heeft bejegend tijdens een bespreking. Klaagster en verweerder hebben beiden een eigen lezing van hetgeen er tijdens de bespreking is voorgevallen, zoals hiervoor weergegeven onder 3.3. en 4.2. De raad ziet in hetgeen over en weer is gesteld over de bespreking geen aanleiding de klacht gegrond te verklaren. Zowel verweerder als klaagster hadden elkaar met meer vertrouwen en welwillendheid tegemoet kunnen en moeten treden. Dat verweerder klaagster tijdens de bespreking onheus heeft bejegend en daarbij onbetamelijk heeft gehandeld is de raad niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren. Wel wil de raad benadrukken richting beide advocaten dat gedragsregel 24  bepaalt dat advocaten dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Wellicht waren de conflicten die nu aan de raad zijn voorgelegd voorkomen, als de advocaten zich eerder in dat licht met elkaar hadden verstaan, na reflectie op het gedrag van de ander en op het eigen gedrag. Dat pleegt escalatie als hier aan de orde te voorkomen.

Klachtonderdelen b) en c)

5.3    De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen, nu deze beide zien op uitlatingen van verweerder in reactie op de door klaagster ingediende klacht.

5.4    De raad overweegt dat het verweerder vrij staat verweer te voeren op een wijze die hem goed dunkt zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Daarvan is in dit geval geen sprake, hoewel verweerder in zijn uitlatingen richting klaagster wellicht milder had kunnen zijn. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is echter geen sprake. Ook deze klachtonderdelen worden daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.5    Klager verwijt verweerder dat hij vol is blijven houden dat zijn cliënte aan het in kort geding gewezen vonnis had voldaan, terwijl duidelijk was dat er sprake was van een kennelijke fout.

5.6    De raad overweegt dat het de taak van verweerder is om de standpunten van zijn cliënt naar voren te brengen. In het kader van het gewezen kort geding vonnis heeft hij zich, namens zijn cliënt, op het standpunt gesteld dat aan het betreffende vonnis was voldaan, nu door zijn cliënt aan het dictum van het vonnis was voldaan. Klager en zijn gemachtigde kunnen zich niet vinden in dit standpunt, maar dat betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt stond het verweerder vrij om namens zijn cliënt standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager en zijn gemachtigde. Dat uiteindelijk op 2 oktober 2019 een herstelvonnis is gewezen waarin is opgenomen dat sprake was van een kenbare fout in het vonnis, maakt dat in dit geval niet anders. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdelen e) en f)

5.7    De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen, nu deze beide zien op uitlatingen van verweerder in zijn verweerschrift van 15 november 2019. Klager heeft een kopie van het verweerschrift overgelegd waarin hij de gedeelten heeft gearceerd die hij onnodig verwijtend en/of grievend vindt.

5.8    Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de stellingen namens zijn cliënt aanvoeren zoals hij in zijn verweerschrift heeft gedaan. Met de in het verweerschrift gemaakte opmerkingen heeft verweerder de grenzen van de ruime vrijheid die hem daarbij toekomt als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook deze klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en G.H.H. Kerkhof, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

 

Griffier                                                                                                    Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 mei 2021