Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:155

Zaaknummer

21-430/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder de deurwaarder heeft misleid.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  28 juni 2021

in de zaak 21-430/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 mei 2021 met kenmerk 1342209/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager aan de raad van 31 mei 2021.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en de cliënten van verweerder hebben een geschil gehad. Bij arrest van 6 augustus 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam klager veroordeeld in de proceskosten van € 6.151,-. Klager heeft niet aan deze proceskostenveroordeling voldaan.

1.2    Op 3 september 2019 heeft de deurwaarder namens de cliënten van verweerder executoriaal beslag gelegd op de AOW-uitkering van klager en daarbij de beslagvrije voet met ingang van 3 september 2019 op nihil gesteld omdat klager in het buitenland woonde.

1.3    Eind september 2019 heeft klager de deurwaarder en verweerder meegedeeld dat hij per 25 september 2019 een huurwoning heeft in Nederland en heeft hij een beroep gedaan op de beslagvrije voet.

1.4    Op 11 november 2019 heeft de deurwaarder klager bericht dat de beslagvrije voet voorlopig is vastgesteld op € 1.061,95 per maand en dat de inhouding van oktober 2019 wordt gerestitueerd en de inhouding van september 2019 niet wordt gerestitueerd. De deurwaarder heeft klager daarna bericht dat er aanleiding is te veronderstellen dat klager inkomsten uit verhuur van een pand in het buitenland zou genereren en dat die inkomsten hoger zijn dan de beslagvrije voet en dat de beslagvrije voet daarom op € 0,- wordt vastgesteld.

1.5    Op 22 september 2020 heeft klager een executiegeschil aanhangig gemaakt tegen de cliënten van verweerder. Tussen klager en de cliënten van verweerder is vervolgens een regeling tot stand gekomen.

1.6    Op 16 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de deurwaarder opdracht gegeven het beslag te handhaven met een beslagvrije voet van € 0,- nadat klager een beroep had gedaan op de beslagvrije voet.

b)    Verweerder heeft de deurwaarder misleid door (zonder enig bewijs, feiten en rechtsgrond) te stellen dat klager buitenlands huurinkomen had.

c)    Verweerder heeft met valse verklaringen uitvoerig gepoogd een deel van de inhoudingen niet te retourneren.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Niet is in geschil dat de cliënten van verweerder in september 2019 geoorloofd beslag hebben gelegd op de AOW-uitkering van klager. Klager meent echter dat met ingang van in ieder geval 25 september 2019 een beslagvrije voet gehanteerd had moeten worden. Klager heeft, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, echter niet onderbouwd dat verweerder de hand heeft gehad in het vaststellen van de beslagvrije voet.

4.4    Dat neemt niet weg dat indien beslag op inkomen wordt gelegd de beslagvrije voet op de juiste wijze moet worden berekend, nu deze ertoe strekt dat klager over voldoende inkomen beschikt om in een minimale behoefte te voorzien. Een te hoge inhouding treft klager direct in zijn belang terwijl de wettelijke regeling hem daartegen beschermt. In de praktijk komt het met enige regelmaat voor dat de beslagvrije voet onjuist wordt berekend.

4.5    Veelal onttrekt de berekening van de beslagvrije voet zich aan het zicht van een advocaat nu de deurwaarder is belast met de feitelijke uitvoering van een beslag en daarmee ook met het vaststellen van de beslagvrije voet. Niet ondenkbaar is dat een advocaat als opdrachtgever van de deurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt indien hij bewust verkeerde instructies aan de deurwaarder geeft, op onredelijke wijze het corrigeren van de beslagvrije voet frustreert of indien hij een (mogelijke) onjuiste berekening niet desgevraagd onder de aandacht van de deurwaarder brengt. Niet is echter gebleken dat van dergelijke feiten of omstandigheden in het onderhavige geval sprake is. Dat verweerder de deurwaarder heeft misleid heeft klager op geen enkele manier onderbouwd.

4.6    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zijn.

Klachtonderdeel c)

4.7    In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij met valse verklaringen uitvoerig heeft gepoogd een deel van de inhoudingen door de deurwaarder niet aan klager te retourneren. Klager heeft dit verwijt echter op geen enkele manier toegelicht of onderbouwd, zodat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 29 juni 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.