Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:123

Zaaknummer

20-971

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht van een verdachte over zijn eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2021

in de zaak 20-971/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 september 2020, met kenmerk K20/52, door de raad ontvangen op 7 december 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 42.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De klacht betreft het optreden van verweerder in meerdere strafzaken tegen klager. De bijstand in die zaken is verleend in de periode vanaf halverwege 2018 tot begin 2020. Verweerder heeft klager sinds 2015 in verschillende strafzaken op toevoegingsbasis als raadsman bijgestaan.

1.2    Eén van die strafzaken speelde in 2018. Klager was in die zaak aangehouden en vastgehouden op het politiebureau. Tijdens het tweede verhoor is een andere advocaat van een ander advocatenkantoor op het politiebureau verschenen om klager bij te staan. In een andere strafzaak waarin klager door verweerder werd bijgestaan, heeft er op 26 september 2018 een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Bij die voorgeleiding is niet verweerder, maar een kantoorgenoot van hem verschenen om klager bij te staan. In één van de zaken heeft een zitting bij de meervoudige kamer van de rechtbank plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens die zitting geen gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

1.3    Tijdens een bespreking op het kantoor van verweerder op 6 januari 2020 heeft klager zijn onvrede geuit over het optreden van verweerder in zijn strafzaken. In die bespreking kwam onder meer ter sprake dat het openbaar ministerie een gevangenisstraf van 122 dagen ten uitvoer wilde leggen terwijl deze straf reeds was uitgezeten door klager. Verweerder had deze gegevens tijdens het gesprek niet meteen helder. Klager heeft tijdens het gesprek aangegeven niet langer bijgestaan te willen worden door verweerder. Verweerder heeft dit, alsmede zijn visie van het gesprek en wat daarbij is voorgevallen, aan klager bevestigd in een e-mail van 7 januari 2020. Daarin heeft verweerder ook aangegeven dat hij klager niet langer wenst bij te staan als advocaat en klager geadviseerd om een nieuwe advocaat te zoeken. Bij brief van 6 januari 2020 heeft verweerder zich bij het gerechtshof onttrokken als raadsman van klager en bij brief van 10 januari 2020 heeft verweerder zich bij de rechtbank onttrokken als raadsman van klager.

1.4    Op 6 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Bij het starten van zijn werkzaamheden klager niet te wijzen op de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegvergoeding bij hem in rekening zou kunnen brengen.

b)    Zonder overleg met klager een andere advocaat van een ander kantoor klager bij te laten staan bij een verhoor op het politiebureau. Daarnaast was er onvoldoende overdracht met deze advocaat, waardoor deze onvoldoende op de hoogte was van de zaak.

c)    Zonder overleg met klager een andere advocaat naar een verhoor bij de rechter-commissaris te sturen om klager bij te staan. Daarnaast was er onvoldoende overdracht met deze advocaat, waardoor deze onvoldoende op de hoogte van de zaak was.

d)    Geen pleitaantekeningen op te stellen voor een zitting bij de meervoudige kamer. Daarnaast had verweerder de zitting onvoldoende voorbereid en had hij de aantekeningen van klager niet verwerkt in zijn verdediging.

e)    Tijdens de bespreking op zijn kantoor niet op de hoogte te zijn van het feit dat klager reeds 122 dagen in detentie had doorgebracht waardoor de vordering van het openbaar ministerie om deze straf ten uitvoer te leggen onjuist was. Klager neemt verweerder dit te meer kwalijk omdat verweerder klager destijds in de penitentiaire inrichting heeft bezocht.

f)    Het openbaar ministerie niet te informeren dat de straf niet “getuld” kon worden. Dit had tot gevolg dat klager ten onrechte gearresteerd werd. Daarnaast heeft verweerder nagelaten het Openbaar Ministerie te informeren dat hij klager niet langer bijstond.

g)    Na de arrestatie van klager (in verband met de tenuitvoerlegging van de 122 dagen) klager niet terug te bellen over zijn verzoek om de situatie alsnog recht te trekken. Daarnaast heeft verweerder het openbaar ministerie überhaupt niet bericht over de gemaakte fout.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter is van oordeel dat de Raad voor Rechtsbijstand een verdachte dient te informeren over het eventueel in rekening brengen van de toevoegingvergoeding. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet (ook) op die mogelijkheid te wijzen. Dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij zich bij een verhoor van klager op het politiebureau en bij een verhoor door de rechter-commissaris heeft laten waarnemen door een andere advocaat. De voorzitter overweegt dat advocaten zich kunnen laten waarnemen door een andere advocaat. De voorzitter is van oordeel dat, vanwege het ontbreken van een nadere onderbouwing, niet is gebleken dat verweerder zich tegen de wens van klager heeft laten vervangen of dat hij de zaak niet goed heeft overgedragen aan de andere advocaat. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder hierbij niet zorgvuldig heeft gehandeld. De voorzitter acht hierbij mede van belang dat klager vóór deze klacht nooit aan verweerder heeft laten weten dat hij waarneming niet acceptabel vindt. Gelet op het bovenstaande zullen deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Klager verwijt verweerder dat hij geen pleitaantekeningen had opgesteld voor een zitting bij de meervoudige kamer en dat hij deze zitting niet had voorbereid. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet verplicht is om pleitaantekeningen op te stellen en dat dit in deze zaak niet nodig was, omdat er enkel een strafmaatverweer is gevoerd. Verweerder heeft betwist dat hij de zitting niet goed heeft voorbereid.

4.5    De voorzitter overweegt dat het de keuze van een advocaat is om al dan niet pleitaantekeningen op te stellen. Verweerder heeft uitgelegd waarom hij dat in de zaak van klager niet nodig vond. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Het niet opstellen van pleitaantekeningen betekent in ieder geval niet dat een advocaat daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De stelling dat verweerder de zitting onvoldoende heeft voorbereid, heeft klager niet onderbouwd en is door verweerder gemotiveerd betwist. Bij die stand van zaken is de juistheid van die stelling en daarmee de gegrondheid van de klacht niet vast komen te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Klager verwijt verweerder dat hij tijdens een bespreking op zijn kantoor niet direct op de hoogte was van het feit dat klager al 122 dagen in detentie had doorgebracht, wat betekende dat de vordering tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie onjuist was. De voorzitter begrijpt - mede op grond van het verweer van verweerder - dat het in het gesprek op het kantoor van verweerder ging om de vraag welke straf klager nog zou moeten ondergaan als hij (ook) door het hof zou worden veroordeeld. Het was verweerder niet direct duidelijk of dit de straf van 50 dagen zou zijn die in eerste aanleg door de rechtbank was opgelegd, of een straf van 122 dagen die voortvloeide uit de tenuitvoerlegging van een straf die eerder voorwaardelijk was opgelegd. Omdat verweerder dit niet scherp had, ontstond tijdens de bespreking verwarring. Verweerder moest dit nazoeken in het dossier en kon het niet snel vinden.

4.7    De voorzitter is van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat een advocaat tijdens een bespreking met een cliënt niet alle aspecten van een dossier uit zijn hoofd weet. Het getuigt juist van zorgvuldigheid dat verweerder aangaf dat hij de details van deze tenuitvoerlegging niet paraat had en het wilde opzoeken. Dat het om een niet zo duidelijk punt ging, blijkt ook wel uit de omstandigheid dat in de procedures die zijn gevolgd nog twee keer ten onrechte de tenuitvoerlegging is gevorderd van de straf van 122 dagen en klager daarvoor zelfs is gearresteerd. Gelet op het bovenstaande is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdelen f) en g)

4.8    De voorzitter overweegt dat klager in het bovengenoemde gesprek met verweerder van 6 januari 2020 heeft aangegeven dat hij niet langer wil worden bijgestaan door verweerder. Gelet op dat standpunt en klagers gedrag tijdens het gesprek, heeft verweerder bij e-mail van 7 januari 2020 aan klager doorgegeven dat hij klager niet langer wenst bij staan als advocaat en heeft hij zijn werkzaamheden voor klager beëindigd. Op 6 januari 2020 heeft verweerder zich bij het hof onttrokken als raadsman van klager en op 10 januari 2020 heeft hij dat bij de rechtbank gedaan.

Klager verwijt verweerder dat hij het openbaar ministerie niet heeft geïnformeerd over de onjuiste informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging. Dit had tot gevolg dat klager begin maart 2020 ten onrechte werd gearresteerd. Klager verwijt verweerder ook dat hij klager na zijn arrestatie niet heeft teruggebeld over klagers verzoek om de situatie alsnog recht te trekken.

4.9    De voorzitter stelt vast dat klager klaagt over het nalaten van verweerder in de periode dat verweerder hem – nadat verweerder zich op een zorgvuldige wijze en overeenkomstig de wens van klager als advocaat aan de zaken had onttrokken - niet meer bijstond als advocaat. De voorzitter is van oordeel dat indien klager het openbaar ministerie had willen (laten) informeren over de tenuitvoerlegging of bijstand had gewild na zijn arrestatie, hij een andere advocaat had dienen te benaderen. Dat is ook wat verweerder hem had geadviseerd in zijn brief van 7 januari 2020. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder niet tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De voorzitter zal daarom ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021.

 

Griffier                                                                             Voorzitter

 

Verzonden d.d. 15 februari 2021