Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:119

Zaaknummer

20-561

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de klachtenfunctionaris deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2021

in de zaak 20-561/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 10 juli 2020 met kenmerk K19/68, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De klacht betreft het optreden van verweerster als klachtenfunctionaris van R. advocaten. Klaagster heeft in 2018 tegen twee advocaten van dat kantoor een klacht ingediend bij verweerster.

1.2    Bij e-mail van 1 februari 2018 aan verweerster heeft klaagster een klacht ingediend tegen de heer mr. R. Bij e-mail van 2 februari 2018 aan klaagster heeft verweerster de ontvangst van de klacht bevestigd en aangegeven dat zij een afspraak wil inplannen om te bespreken of zij tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Op 5 februari 2018 is een minnelijke regeling getroffen, waarbij onder meer de eigen bijdrage is gerestitueerd aan klaagster.

1.3    Op 15 mei 2018 heeft klaagster over de werkzaamheden van mr. Van L. een klacht ingediend, waarbij klaagster ook weer met verweerster heeft gecorrespondeerd. Bij e-mail van 23 augustus 2018 aan verweerster uit klaagster nogmaals haar ontevredenheid over de fouten die zouden zijn gemaakt door de advocaten in de procedure.

1.4    Bij e-mail van 27 augustus 2018 aan klaagster geeft verweerster aan dat zij bereid is om de zaak met haar te bespreken. In antwoord daarop heeft klaagster laten weten dat zij het voor nu erbij laat en met haar nieuwe advocaat gaat bespreken, of vervolgstappen nodig zijn.

1.5    Bij e-mail van 8 november 2018 aan verweerster heeft klaagster haar klacht aangekondigd bij de deken. Ook maakt klaagster melding van een datalek, omdat zij een dossier van een andere cliënt heeft ontvangen.

1.6    Bij e-mail van 13 januari 2019 vraagt klaagster aan verweerster wat haar bevindingen zijn.

1.7    Op 9 mei 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft haar niet op de hoogte gehouden van klaagster klachten.

b)    Verweerster heeft een dossier van een andere cliënt aan klaagster gezonden.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan

 

4    BEOORDELING

Ad klachtenonderdeel a)

4.1    De raad stelt vast dat verweerster in de onderhavige zaak niet is opgetreden als de belangenbehartiger van klaagster, maar dat klaagster zich tot verweerster heeft gewend als klachtenfunctionaris van het advocatenkantoor waar de advocaten van klaagster werkzaam waren. In het tuchtrecht staat het handelen of nalaten van een advocaat centraal, ongeacht de relatie die klaagster met een advocaat heeft. De raad zal beoordelen of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft wegens enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. 

4.2    Klaagster stelt dat verweerster haar niet op de hoogte heeft gehouden van haar klachten. Voorop staat dat van een advocaat mag worden verwacht dat zij aan hem gerichte brieven, die aandacht en beantwoording behoeven, binnen redelijke termijn afdoende beantwoordt. Ditzelfde geldt ook voor een klachtenfunctionaris van een advocatenkantoor.

4.3    De raad stelt vast dat verweerster één brief van klaagster, gedateerd 13 januari 2019, te lang onbeantwoord heeft gelaten. Verweerster had die brief eerder moeten beantwoorden. Dat is ook door verweerster erkend. Nu verweerster echter op andere brieven van klaagster wel tijdig heeft gereageerd en haar klachten op een correcte wijze heeft behandeld, is de raad van oordeel dat het enkele niet tijdig reageren op één brief, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerster heeft erkend dat haar kantoor abusievelijk ook een dossier van een andere cliënt aan klaagster heeft gezonden. Dat is slordig en had niet mogen gebeuren. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt echter slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen. Gesteld noch gebleken is dat klaagster door het ontvangen van een dossier van een andere cliënt van verweerster rechtstreeks in haar belangen is geschaad. Dit betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2021.

 

Griffier                                                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 8 februari 2021