Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:128

Zaaknummer

20-410

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021

in de zaak 20-410/AL/OV

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 september 2020 op de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 5 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 2 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 28 september 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 4, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, en de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet. Deze beslissing is op 28 september 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 11 oktober 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 14 oktober 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 19 maart 2021. Daarbij waren klager en zijn echtgenote, alsmede verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De e-mail met bijlage van klager van 16 maart 2021 is te laat ingediend en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

2.2    Klager komt in verzet ook op tegen de door de voorzitter vastgestelde feiten. Klager stelt dat de voorzitter is uitgegaan van onjuiste en onvolledige feiten. Met betrekking tot de feiten onder 1.1. stelt klager dat geen sprake is geweest van een woekerpolis, maar van een levensverzekering met vastgesteld eindkapitaal. Verder stelt klager dat hetgeen is opgenomen onder 1.3 erg summier en kort door de bocht is.

2.3    Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Ten aanzien van de klacht dat de voorzitter ten onrechte is uitgegaan van een woekerpolis, overweegt de raad als volgt. In de beslissing van de voorzitter  is onder 1.1. opgenomen dat klager een opdracht tot juridische bijstand heeft verleend in verband met een mogelijke aanspraak jegens een bank vanwege een aan klager verkochte woekerpolis. De raad stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om, zoals klager wenst, te beoordelen of sprake is van een levensverzekering met uitgesteld kapitaal danwel een woekerpolis. Voor zover klager zou worden gevolg in zijn stelling dat de weergave van het woord woekerpolis onjuist is, geldt dat dit niet dragend is voor de beslissing en derhalve niet tot een andere uitkomst kan leiden.

4.4    Ten aanzien van de klacht dat de voorzitter onder 1.3 erg summier is geweest, geldt dat niet is gesteld noch is gebleken dat de voorzitter hier onvolledig is geweest.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en G.H.H. Kerkhof, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

 

Griffier                                                                                 Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 mei 2021