Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:150
Zaaknummer
20-528/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen managing partner kantoor voormalig advocaat klager in verband met incassomaatregelen vanwege niet betaalde facturen. De raad toetst het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat wederpartij. Geen misleiding rechtbank. Over executiemaatregelen is overleg met deken geweest. Beslaglegging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bovendien heeft rechtbank de vordering van (het kantoor van) verweerder toegewezen. Verwijt ten aanzien van een beweerdelijk datalek onvoldoende onderbouwd. Klacht deels ongegrond. Klaagster in algemene klacht over niet-bijdragen aan kwaliteit en integriteit beroepsgroep, niet-ontvankelijk. Het bewaken van de kwaliteit en integriteit is bij uitstek een taak van de deken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 31 mei 2021
in de zaak 20-528/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. L. van Leeuwen
over:
verweerder
gemachtigde: mr. M. Höfelt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 februari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 9 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk EJH/YH 1081856 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 april 2021. Daarbij waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klaagster en haar gemachtigde hebben vooraf laten weten niet aanwezig te zullen zijn.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 t/m 14 alsmede van de op 19 juli, 23 oktober en 10 december 2020 door klaagster en op 23 oktober 2020 door verweerder nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is in de periode van 4 april 2018 tot en met 31 augustus 2018 in een arbeidsrechtelijk geschil met haar werkgever bijgestaan door de toenmalige kantoorgenoot van verweerder, mr. D. De daaruit voortvloeiende procedure heeft geleid tot de beschikking van 11 september 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarin de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever van klaagster is ontbonden. Vervolgens is namens klaagster een procedure gevoerd tegen haar voormalige werkgever die heeft geleid tot het vonnis van 5 april 2019 van de rechtbank Amsterdam. Alle vorderingen van klaagster zijn daarbij afgewezen.
2.3 Op 27 oktober 2018 heeft klaagster een klacht ingediend over mr. D. De raad van discipline heeft bij beslissing van 25 november 2019 zes van de zeven klachtonderdelen ongegrond en één klachtonderdeel gegrond verklaard. Aan mr. D. is daarvoor een waarschuwing opgelegd.
2.4 Klaagster is op 31 december 2018 verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk.
2.5 Op 9 juli 2019 heeft klaagster de aan haar in eigendom toebehorende woning in Leiden verkocht. De levering stond gepland op 29 juli 2019.
2.6 Omdat door klaagster ook na meerdere betalingsherinneringen een totaalbedrag van ca. € 50.000,- aan kosten voor juridische bijstand onbetaald was gelaten, is het kantoor van verweerder overgegaan tot incassomaatregelen. Mr. D. heeft de deken op grond van gedragsregel 17 advies gevraagd over het leggen van conservatoir beslag op de woning van klaagster. De deken heeft aangegeven daartegen geen tuchtrechtelijke bezwaren te zien waarna het kantoor van verweerder na daartoe verkregen verlof op 16 juli 2019 conservatoir beslag heeft gelegd.
2.7 In de incassoprocedure die daarop volgde, is klaagster op 4 december 2019 bij verstek veroordeeld.
2.8 Bij vonnis van 13 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de vordering van klaagster tot opheffing van het beslag op haar woning, afgewezen.
2.9 Op 14 januari 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen het verstekvonnis d.d. 4 december 2019 en daarbij tevens een eis in reconventie ingesteld. Op 13 augustus 2020 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
2.10 Bij vonnis van 13 maart 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de opheffing bevolen van het door klaagster ten laste van het kantoor van verweerder gelegde beslag. Bij pro-forma dagvaarding van 9 april 2020 heeft klaagster hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
2.11 Bij vonnis van 7 oktober 2020 in de verzetprocedure heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat er juist betekend was, de vordering van het kantoor van verweerder op klaagster grotendeels toegewezen en de vorderingen van verweerster in reconventie afgewezen.
2.12 Bij dagvaarding van 21 oktober 2020 heeft klaagster pro forma hoger beroep ingesteld van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2020.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de Gedragsregels 6 en 8 geschonden door onjuiste informatie te verstrekken. Meer concreet verwijt klaagster dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt en informatie heeft achtergehouden in processtukken, dat hij de rechtbank heeft misleid door te stellen dat klaagster de Nederlandse taal machtig is en dat hij de rechtbank heeft misleid met betrekking tot de dienst [in het kader van de internationale betekening; toev. RvD] en het heeft doen voorkomen dat klaagster zichzelf verdedigt.
b) Verweerder heeft Gedragsregel 6 geschonden door over te gaan tot onnodige executiemaatregelen.
c) Verweerder heeft Gedragsregel 3 geschonden door het overdragen of toestaan van overdracht van vertrouwelijke en persoonlijke gegevens aan een datasysteem van een derde en het niet melden van dit datalek aan de Autoriteit Persoonsgegevens en door het in strijd met de AVG niet verstrekken van gevraagde toegang tot de bewaarde gegevens.
d) Verweerder heeft Gedragsregel 1 geschonden door met zijn handelwijze niet bij te dragen aan de kwaliteit en integriteit van zijn beroep.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat het handelen en/of nalaten van mr. D. geen onderwerp van deze klachtprocedure is; daarover heeft de raad in een afzonderlijke procedure reeds geoordeeld. De klacht betreft handelen en nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat die (uit naam van het kantoor waarvan hij deel uitmaakt) verantwoordelijk is voor de invordering van niet-betaalde declaraties aan klaagster als (voormalig) cliënte. De Raad toetst dan ook het handelen en nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij.
5.2 Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt als maatstaf dat aan een advocaat van een wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft daarbij in het algemeen niet een afweging te maken of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf genomen ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig veel nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.3 De raad stelt vast dat de door klaagster ter onderbouwing van dit klachtonderdeel ingenomen stellingen door haar eveneens ter beoordeling zijn voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank heeft deze gemotiveerd gepasseerd en de in onderhavige klachtprocedure ingenomen stellingen van partijen en zich in het dossier bevindende stukken kunnen niet tot een andersluidende beslissing leiden. Van de gestelde misleiding is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Dat klaagster het Nederlands niet of niet voldoende beheerst, is evenmin komen vast te staan. Zij heeft immers zelf in haar e-mail aan een kantoorgenoot van verweerder d.d. 24 augustus 2018 aangegeven “fairly good” Nederlands te spreken en geen behoefte te hebben aan een vertaling van de stukken. Blijkens de in de klachtprocedure gewisselde stukken correspondeerde zij ook in het Nederlands met verweerder en verweerder heeft ook onweersproken gesteld dat klaagster hem nooit heeft gevraagd in het Engels met haar te communiceren. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 Vast staat dat klaagster niet voornemens was de openstaande facturen te voldoen en dat de deken positief heeft geadviseerd over het voornemen van verweerder om tot conservatoire beslaglegging over te gaan. Het conservatoire beslag betrof de woning van klaagster en strekte uitsluitend tot zekerheid voor de betaling van het openstaande bedrag. Nu de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 7 oktober 2020 de vordering van het kantoor van verweerder op klaagster grotendeels heeft toegewezen is er naar het oordeel van de raad geen sprake van klachtwaardig handelen door verweerder. Overigens heeft klaagster in het licht van het gevoerde verweer en gelet op de stukken in het dossier te weinig gesteld, laat staan onderbouwd, om tot een ander oordeel te komen. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.5 Klaagster heeft verweerder op 11 december 2019 laten weten dat er in haar ogen een datalek heeft plaatsgevonden in de periode van 4 april 2018 tot 16 juli 2019, waarbij haar persoonsgegevens ongeoorloofd zouden zijn verstrekt aan derden. Verweerder heeft haar per e-mail van 20 december 2019 uitgebreid gemotiveerd bericht dat en waarom er zijns inziens geen sprake is van een datalek. Kort gezegd komt zijn standpunt er – ook in onderhavige klachtprocedure – op neer dat het gebruiken van de persoonsgegevens van klaagster noodzakelijk was in het kader van de dienstverlening aan haar. Tegenover het uitvoerig gemotiveerde en gedocumenteerde verweer heeft klaagster haar verwijten naar het oordeel van de raad onvoldoende (nader) onderbouwd. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.6 Het bewaken van de kwaliteit en integriteit is bij uitstek een taak van de deken. Daarover kan niet afzonderlijk worden geklaagd. Klaagster kan in dit klachtonderdeel derhalve niet worden ontvangen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M. Bootsma en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 31 mei 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.