Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:121

Zaaknummer

21-517/DB/LI

Inhoudsindicatie

Advocaat mag in een tuchtrechtprocedure datgene naar voren brengen dat hij in het kader van zijn verweer noodzakelijk acht. Misleiding van de tuchtrechter is niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Klacht heeft voorts betrekking op feiten waarover eerder is geklaagd, dan wel op het handelen van een kantoorgenoot.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 28 juni 2021

in de zaak 21-517/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 16 juni 2021 met kenmerk K20-157 , door de raad ontvangen op 16 juni 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft eerder meerdere klachten over verweerster bij de deken ingediend. De klachten zijn in behandeling genomen door een kantoorgenoot van verweerster in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. De kantoorgenoot van verweerster schreef per email van 15 december 2017 onder meer het volgende aan klager: “(……) Op verdere correspondentie zal ik dan ook niet meer reageren, voorzover deze correspondentie ziet op kwesties die al onderwerp van debat zijn geweest.(….)”.

1.2    Een van de door de deken aan de raad doorgezonden klachten van klager betreft de klacht van 11 maart 2020. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer 20-614/DB/LI. De klacht luidde als volgt: “Verweerster heeft klager, ondanks een verzoek daartoe, niet binnen de door hem gestelde termijn geïnformeerd over het doorsturen van de aansprakelijkstellingen aan de verzekeraar, noch gegevens over de verzekeraar verstrekt”.

1.3    Op 30 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Klager heeft zijn klacht op 8 maart 2021 aangevuld.

1.4    De (opvolgende) advocaat van klager heeft verweerster op 26 februari 2021 opnieuw aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. Verweerster heeft per email van 9 maart 2021 aan de advocaat van klager bericht dat zij de aansprakelijkstelling aan haar BA-verzekeringstussenpersoon heeft doorgezet.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerster heeft meineed gepleegd, althans gelogen in een tuchtrechtprocedure;

b)    Verweerster heeft gewerkt zonder beroepsaansprakelijkheidsverzekering, althans (de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) verweerster heeft een jaar na de aansprakelijkstelling door klager niets van zich laten horen;

c)    De kantoorgenoot van verweerster heeft aan klager te kennen gegeven dat klachten van klager niet meer in behandeling worden genomen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Ad onderdeel a)

4.1    Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op het verweer van verweerster in de klachtzaak 17-671/DB/LI en de onderhavige klachtzaak. Klager stelt dat verweerster in tuchtrechtprocedures meineed heeft gepleegd, althans dat zij heeft gelogen. Het staat een advocaat vrij om in zijn/haar verweer op een klacht al datgene naar voren brengen wat hij/zij in het kader van dat verweer van belang acht. Dit is slechts anders indien de advocaat de tuchtrechter opzettelijk onjuist informeert met het doel de tuchtrechter te misleiden. Klager heeft zijn klacht niet concreet onderbouwd noch bewijs van zijn stellingen overgelegd. De voorzitter kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerster heeft gelogen ter misleiding van de tuchtrechter. Onderdeel a) is ongegrond.

Ad onderdeel b)

4.2    Ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1  Advocatenwet kan niet voor een tweede maal worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet dit beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

4.3    Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de aansprakelijkstelling door klager. Klager heeft hierover reeds eerder geklaagd. Deze klacht is bij de raad bekend onder nummer 20-614/DB/LI. In deze zaak heeft klager geklaagd over het gebrek aan informatie aan hem na de aansprakelijkstelling van verweerder. Bij de behandeling van deze klacht is ook de brief van de opvolgend advocaat van klager van 26 februari 2021 overgelegd en bij de beoordeling meegenomen. De raad heeft de klacht bij beslissing van 7 juni 2021 gegrond verklaard en aan verweerster een waarschuwing opgelegd. Nu klager geen feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn, kan klager hierover niet opnieuw een klacht indienen. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

Ad onderdeel c)

4.4    Een advocaat is tuchtrechtelijk enkel verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Klachtonderdeel c) heeft betrekking op het handelen van de kantoorgenoot van verweerster. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de verschillende onderdelen van de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom kennelijk  niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

de klachtonderdelen b en c , met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel , voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28    juni 2021.

 

Griffier                 Voorzitter