Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:120

Zaaknummer

21-208/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat advocaat heeft gehandeld in strijd met de professionele standaard die van hem als redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat verwacht mocht worden. Advocaat had goede gronden om zijn werkzaamheden neer te leggen. Het staat een advocaat vrij om aangifte te doen van vermeende strafbare feiten.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 28 juni 2021

in de zaken 21-208/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 26 maart 2020, aangevuld op 29 en 30 maart, 2, 4, 15 en 19 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 1 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-046 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 mei 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door mr. X., advocaat te Eindhoven, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 5, 8, 26 en 28 maart en 1, 13, 14, 24, 25, 26 en 27 april 2021 en de brief van de gemachtigde van verweerder van 19 april 2021, met bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een civielrechtelijke procedure tegen G en KSA. Verweerder heeft bij brief van 24 januari 2017 de opdracht van klager bevestigd. Verweerder heeft op 13 juni 2017 namens klager een dagvaarding doen uitbrengen aan G en KSA. Verweerder heeft namens klager schadevergoeding van G en KSA gevorderd vanwege onrechtmatig handelen door het niet nakomen van de op hen tegenover klager rustende zorgplicht. Klager had een bedrag van € 90.000,- verloren, terwijl hij een gokverslaving en een cocaïneverslaving had.

2.2    De rechtbank ZWB heeft zich bij vonnis in het onbevoegdheidsincident van 8 november 2017  onbevoegd verklaard om van de vorderingen van klager kennis te nemen, met veroordeling van klager in de proceskosten ad € 904,00. De rechtbank ZWB heeft de zaak voorts in de stand van dat moment verwezen naar de rechtbank OB. De rechtbank OB heeft bij vonnis van 9 mei 2018 in de hoofdzaak een comparitie bevolen en in het incident ex artikel 843a RV de vorderingen van klager tot afgifte van camerabeelden, een videofilm en administratie afgewezen, met veroordeling van klager in de proceskosten ad € 543,-. Op 22 oktober 2019 heeft in de hoofdzaak een comparitie plaatsgevonden. Bij vonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank OB de vorderingen van klager tegen KSA afgewezen en ten aanzien van de vordering tegen G een bewijsopdracht aan klager verstrekt.

2.3    Verweerder heeft de dagvaarding van 8 januari 2018 tegen 17 januari 2018 niet tijdig aangebracht. Verweerder heeft dit hersteld bij herstelexploot van 22 januari 2018 tegen 31 januari 2018.

2.4    Op 17 augustus 2019 heeft klager -op voorspraak van verweerder- als chauffeur gefungeerd voor X. Klager heeft daarvoor een vergoeding van € 120,- ontvangen. De vergoeding is door verweerder contant betaald aan klager. X heeft klager bij brief van 24 april 2020 bericht dat klager zelf verantwoordelijk is voor de opgave van deze inkomsten bij de belastingdienst.

2.5    Verweerder heeft klager bij brief van 25 februari 2020 bericht dat door de plaatsing van een brief op 22 februari 2020 op de Whats app status van klager een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerder is ontstaan als gevolg waarvan verweerder niet langer als advocaat van verweerder wenste op te treden. Verweerder heeft klager geadviseerd om, met het oog op de te houden getuigenverhoren, zo snel mogelijk een andere advocaat in te schakelen.

2.6    Verweerder heeft op 9 mei 2020 bij de politie aangifte gedaan van dwang door smaadschrift tegen klager. Klager is op 10 mei 2020 aangehouden en in verzekering gesteld door de politie en vervolgens door het Openbaar Ministerie gedagvaard voor de zitting van de politierechter van 22 september 2020.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerder heeft zich op onjuiste gronden onttrokken als advocaat;

b)    Verweerder heeft de brief van mevrouw C.J.(ex medewerkster G B.V.)  kwijt gemaakt;

c)    Verweerder heeft klager werkzaamheden als chauffeur/beveiliger laten verrichten;

d)    Verweerder heeft klager niet respectvol behandeld, onder meer door niet te reageren op zijn berichten en door aangifte jegens klager te doen;

e)    Verweerder heeft een breuk geforceerd tussen klager en zijn zus en moeder. Verweerder heeft zich in de contacten met hen onnodig grievend over klager uitgelaten en zijn geheimhoudingsplicht geschonden;

f)    Verweerder heeft fouten gemaakt in de procedures;

g)    Verweerder heeft de zaak zonder toestemming van klager overgedragen aan een kantoorgenoot;

h)    Klager is als gevolge van de aard van de aangifte van verweerder met een politiemacht aangehouden.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1    Het staat een advocaat in beginsel vrij een zaak die hij in behandeling heeft genomen weer neer te leggen, wanneer hij van oordeel is dat de voor die behandeling noodzakelijke vertrouwensrelatie niet (meer) bestaat. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door de advocaat. Deze mag zijn opdracht echter niet op een ongelegen moment neerleggen, wat het geval kan zijn als de belangen van zijn cliënte door de keuze van dat moment worden geschaad.

5.2    Verweerder had naar het oordeel van de raad voldoende reden om te concluderen dat de noodzakelijke vertrouwensrelatie niet meer bestond en zijn werkzaamheden voor klager neer te leggen. Verweerder heeft dit onzorgvuldig noch op een ongelegen moment gedaan. Onderdeel a) is ongegrond.

Ad onderdeel b)

5.3    Tegenover de stelling van klager dat verweerder de brief van mw. C.J. heeft kwijtgemaakt staat de gemotiveerde betwisting van verweerder. Ter zake staan de standpunten van klager en verweerder tegenover elkaar zodat de feitelijke grondslag van (dit onderdeel van) de klacht niet is komen vast te staan. In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen omtrent het handelen of nalaten van de advocaat uiteenlopen en waarin zonder bewijslevering - die niet is aangeboden en waartoe de klachtprocedure zich niet goed leent - niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof zou verdienen dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor de kwalificatie van het handelen of nalaten van verweerster als tuchtrechtelijk verwijtbaar eerst dient te worden vastgesteld dat het verweten handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet mogelijk. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Ad onderdeel c)

5.4    Vast staat dat klager op voordracht van verweerder een dag als chauffeur werkzaam is geweest in een project waarbij verweerder in privé betrokken is. Dat verweerder klager heeft voorgedragen voor een (proef)rit als chauffeur voor derden valt hem tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Dat verweerder klager tijdens een evenement op zijn kantoor werkzaamheden als beveiliger heeft laten verrichten is als betwist niet komen vast te staan. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad onderdeel d)

5.5    Uit de aan de raad overgelegde correspondentie volgt dat verweerder zeer frequent en zelfs op ongebruikelijke tijdstippen heeft gereageerd op berichten van klager. Het stond verweerder vrij om tegen klager aangifte van vermeende strafbare feiten te doen. Hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad onderdeel e)

5.6    Verweerder heeft betwist dat hij een breuk tussen klager en zijn moeder of zijn zus zou hebben veroorzaakt. Hij betwist voorts dat hij zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden of zich nodeloos grievend over klager zou hebben uitgelaten. Klager heeft deze klacht niet met concrete feiten onderbouwd en geen bewijs overgelegd.. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad onderdeel f)

5.7    Dit onderdeel heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.8    Klager verwijt verweerder procedurele fouten te hebben gemaakt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij goede gronden had voor de door hem gemaakte keuzes ten aanzien van de keuze van de rechtbank en het verzoek ex artikel 843a Rv en heeft hij niet gehandeld in strijd met de professionele standaard die van hem als redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat verwacht mocht worden. Als erkend staat wel vast dat verweerder bij het aanbrengen van het herstelexploot op 8 januari 2018 een fout heeft gemaakt. Verweerder heeft dit echter binnen enkele dagen hersteld en klager is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Onder deze omstandigheden valt verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

Ad onderdeel g)

5.9    Verweerder betwist dat hij de zaak aan een kantoorgenoot heeft overgedragen en dit is uit de aan de raad overgelegde stukken ook niet geleken. Dat klager bij een onaangekondigd bezoek aan het kantoor van verweerder meerdere malen door een kantoorgenoot van verweerder te woord is gestaan, betekent niet dat verweerder de behandeling van die zaak aan die kantoorgenoot had overgedragen. Klachtonderdeel  g) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.10    Het stond verweerder vrij om aangifte te doen van vermeende stafbare feiten. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie om te bepalen welke vervolgstappen moeten worden genomen. Dat de aanhouding klaarblijkelijk met een grote politiemacht heeft plaatsgevonden valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Klachtonderdeel h) is ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

 

Griffier    Voorzitter