Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:117

Zaaknummer

21-357/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Mr. W heeft openstaande vordering van verweerders kantoor op klager geïncasseerd. Klager klaagt daarover tegen verweerder. Omdat niet verweerder, maar mr. W in de beslagprocedure als advocaat voor verweerders kantoor is opgetreden, kan klager niet in de onderhavige klacht tegen verweerder worden ontvangen. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 46j Advocatenwet. Klager heeft zich verder beklaagd over de door verweerder op 7 augustus 2015 en 2 februari 2016 aan hem aangeboden betalingsregelingen. Ook verwijt klager verweerder dat deze tot 29 mei 2016 heeft gewacht met de incasso van de openstaande facturen. Die klachten zijn te laat ingediend en niet-ontvankelijk op grond van art. 46g Advocatenwet.          

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  25 juni 2021

in de zaak 21-357/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Discipline van 6 april 2021, strekkende tot verwijzing van de klachtzaak van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden naar de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch en het daarbij gevoegde klachtdossier.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is van 2006 tot 2011 bijgestaan door advocaten van H Advocaten, waaronder verweerder en mr. V, in een geschil met A. Klager is in de appel- en herroepingsprocedure in het ongelijk gesteld. Klager verwijt verweerder dat deze beroepsfouten heeft gemaakt.

1.2    Klager heeft de declaraties van H Advocaten tot een bedrag van plusminus € 40.000,00  onbetaald gelaten. Verweerder heeft klager bij brief d.d. 29 mei 2015 vergeefs tot betaling gesommeerd. Bij brief d.d. 7 augustus 2015 heeft mr. W als advocaat van H Advocaten aan klager een voorstel gedaan tot het treffen van een betalingsregeling, welk voorstel niet door klager is geaccepteerd. Op 2 februari 2016 heeft verweerder vergeefs aan klager een voorstel tot het treffen van een regeling gedaan. Ook is de interne klachtenregeling van H Advocaten gevolgd, waarbij klagers klachten ongegrond zijn verklaard. Een regeling tussen klager en H Advocaten is niet tot stand gekomen.

1.3    Mr. W heeft namens H Advocaten op 22 juli 2016 bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg een verzoekschrift ingediend waarbij zij verlof heeft gevraagd voor het ten laste van klager leggen van conservatoir beslag op roerende zaken en onder derden. Op 26 juli 2016 heeft de Voorzieningenrechter het gevraagde verlof voor een bedrag van ruim € 62.000,-- verleend. Mr. W heeft vervolgens op 1 en 2 augustus 2016 beslag doen leggen op de inboedel en inventaris van de eenmanszaken van klager, op enige motorvoertuigen en onder de bank.

1.4    Op 8 augustus 2016 heeft mr. W de dagvaarding in de bodemprocedure aan klager doen betekenen.

1.5    In augustus 2016 heeft mr. W met klager een minnelijke regeling getroffen waarna klager conform de getroffen regeling  een bedrag van € 20.000,-- aan H Advocaten heeft voldaan. Mr. W heeft de deurwaarder op 16 augustus 2018 verzocht om de gelegde beslagen op te heffen.

1.6    Op 14 november 2016 heeft klager H Advocaten aansprakelijk gesteld voor beweerdelijke beroepsfouten.

1.7    Op 14 augustus 2017 heeft klager een vaststellingsovereenkomst gesloten met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van H Advocaten.

1.8    Klager heeft bij e-mails d.d. 7 en 21 augustus 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. In de dagvaarding zijn onware feitelijke gegevens verstrekt over (de kwaliteit) van verweerders dienstverlening;

2. De beslaglegging en de incassodagvaarding zijn op zodanige manier gebracht dat hieruit valt te concluderen dat het enige doel is geweest om klager kapot te maken en hem zoveel mogelijk schade toe te brengen;

3. In de dagvaarding is ten onrechte gesuggereerd dat klager niet in gesprek heeft willen gaan over de openstaande facturen;

4. De aangeboden betalingsregelingen waren onhaalbaar voor klager gezien diens precaire financiële situatie;

5. Er werd geen rekenschap gegeven aan de beroepsfouten die in de procedure tegen A zijn gemaakt.

6. Verweerder heeft gewacht met de incasso van de openstaande facturen tot 29 mei 2016 zodat klager niet meer zou kunnen worden ontvangen in diens klachten over de door verweerder uitgevoerde werkzaamheden terwijl klager ervan uit was gegaan dat men met gesloten beurzen uit elkaar was gegaan.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5

De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 hebben betrekking op de (inhoud van de processtukken in de) beslagprocedure en bodemprocedure en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat mr. W heeft opgetreden als advocaat van H Advocaten in het kader van de incasso van de openstaande vordering van H Advocaten op klager. Na positief advies van de deken heeft mr. W namens H Advocaten aan de Voorzieningenrechter verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag. De Voorzieningenrechter heeft het verlofrekest getoetst en verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken en onder derden, waarna mr. W namens H Advocaten conservatoir beslag heeft doen leggen. Vervolgens heeft mr. W de dagvaarding doen betekenen.

4.2    Nu kortom vast staat dat niet verweerder, maar mr. W in de beslagprocedure en in de dagvaardingsprocedure als advocaat voor H Advocaten is opgetreden, kan klager niet in de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 tegen verweerder worden ontvangen. De voorzitter zal de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, op grond van het voorgaande kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.   

4.3    Klachtonderdelen 4 en 6

De klachtonderdelen 4 en 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager heeft zich beklaagd over de op 7 augustus 2015 en 2 februari 2016 aan hem aangeboden betalingsregelingen, omdat deze, aldus klager, gezien zijn precaire financiële situatie onhaalbaar voor hem waren. Ook verwijt klager verweerder dat deze tot 29 mei 2016 heeft gewacht met de incasso van de openstaande facturen. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft bij e-mail d.d. 7 augustus 2019 bij de deken geklaagd over gedragingen die op 7 augustus 2015, 2 februari 2016 en 29 mei 2016 hebben plaatsgevonden, zodat de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn is verstreken. De klachtonderdelen 4 en 6 zijn dan ook te laat ingediend en moeten niet-ontvankelijk worden verklaard.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen 4 en 6 met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021.

 

Griffier                 Voorzitter