Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:120

Zaaknummer

21-268/A/NH/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar ongegrond. De raad ziet dat er op meerdere momenten wezenlijke signalen zijn geweest over de (onvoldoende) kwaliteit van verweerders werk. Tegelijkertijd is de raad van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken onvoldoende kan worden vastgesteld dat verweerders inhoudelijke kwaliteit daadwerkelijk onvoldoende is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, zitting houdende te Den Haag  van 17 mei 2021 in de zaak 21-268/A/NH/D naar aanleiding van het bezwaar van:

 

deken

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 maart 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend over verweerder.

1.2    Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 3 mei 2021. Daarbij waren de deken, vergezeld van mrs. [D] en [M], alsmede mr. B. (coach) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar inclusief bijlagen 1 tot en met 24. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen (producties 1 tot en met 12) van verweerder van 16 april 2021 en van de (geanonimiseerde) door de deken ter zitting overgelegde emailberichten afkomstig van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank).

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 21 augustus 2019 heeft de deken, vergezeld van mr. B (als te zijn deskundig op de rechtsgebieden waarop verweerder praktijk voert), een kantoorbezoek gebracht aan verweerder, naar aanleiding van een signaal van de rechtbank over de kwaliteit van verweerder. De hierop betrekking hebbende (geanonimiseerde) e-mailberichten zijn ter zitting aan het dossier toegevoegd.

2.3    Op 22 augustus 2019 heeft mr. B een eerste verslag aan de deken gestuurd, waarin zij – samengevat – het volgende meldt. Zij ziet problemen op drie gebieden: inhoudelijk, dossierorganisatie en bevestiging/communicatie aan cliënten. Zij heeft geen fouten (verkeerde argumenten) gezien in verweerders dossiers, maar vindt het wel allemaal erg mager, vaak zelfs te mager. Mr. B heeft in de dossiers enkel feitelijke argumenten gezien, juridische argumenten ontbreken. Zij is van mening dat sprake is van absoluut onvoldoende rechtshulp en -bijstand. Ook de wijze waarop bewaringsdossiers worden gevoerd voldoet niet, doordat doorgaans geen voortgangsberoepen worden ingediend. Verder zijn de dossiers erg chaotisch, waardoor ongetwijfeld stukken kwijtraken en, mocht dit nodig komen te zijn, zaken niet over te nemen zijn door een collega/waarnemer. Ook zijn in de dossiers geen brieven aan cliënten aangetroffen. Bij bespreking van de zaken bleek dat verweerder niet of nauwelijks iets per brief vastlegt voor zijn cliënten. Mr. B schrijft in haar conclusie dat het niet wenselijk is dat verweerder zich nog bezighoudt op het rechtsgebied asiel, dat verweerder heeft toegezegd dat hij per direct gaat stoppen met zijn asielzaken en dat hij de lopende dossiers zal overdragen.

2.4    Bij brief van 24 oktober 2019 heeft de deken aan verweerder geschreven dat zij, naar aanleiding van het kantoorbezoek en de bevindingen van mr. B, overweegt om dekenbezwaren tegen verweerder in te dienen. De deken schrijft in haar brief te willen afzien van het indienen van dekenbezwaren uitsluitend onder de navolgende – niet onderhandelbare – voorwaarden:

a)    Dat verweerder geen andere zaken meer zal behandelen dan bewaring en vreemdelingenrecht-regulier. (Geen asielzaken meer en geen andere rechtsgebieden.)

b)    Dat verweerder zich op de kortst mogelijke termijn laat coachen (tegen betaling) door mr. B. Dit coaching traject zal in principe een half jaar duren.

c)    Dat er geen stagiaire – nu of in de toekomst – door verweerder of een van zijn kantoorgenoten zal worden opgeleid.

2.5    Verweerder heeft op 1 november 2019 per e-mail gereageerd, een aantal punten onder de aandacht van de deken gebracht en aangegeven akkoord te gaan met het voorstel van de deken.

2.6    Op 17 april 2020 heeft de deken per e-mail aan verweerder laten weten het coaching traject met drie maanden te verlengen, tot 15 juli 2020. De deken stelt van mr. B te hebben begrepen dat er grote stappen zijn gezet met betrekking tot de dossierorganisatie en de communicatie met cliënten, maar dat er nog zorg bestaat over verweerders inhoudelijke rechtsbijstand.

2.7    Verweerder heeft diezelfde dag laten weten behoefte te hebben aan een gesprek met de deken, waarop de deken op 30 april 2020 aan verweerder heeft laten weten dat zij niet bereid is hem van coach te laten wisselen.

2.8    Op 8 juli 2020 heeft de deken in een e-mail aan verweerder geschreven dat zij van mr. B heeft begrepen dat verweerder na 28 april 2020 geen contact meer met haar heeft opgenomen, wat de deken begrijpt als een eenzijdige beëindiging van de coaching. De deken heeft verweerder dringend in overweging gegeven contact op te nemen met mr. B om de coaching weer op te pakken. Mocht zij daarvan geen bevestiging ontvangen, dan zal de deken mr. B verzoeken om een eindverslag en zal zij mogelijk een dekenbezwaar tegen verweerder indienen.

2.9    Op 20 juli 2020 heeft de deken in een e-mail aan verweerder geschreven dat zij, nu hij niet op haar e-mail van 8 juli 2020 heeft gereageerd, mr. B zal verzoeken haar eindverslag te maken. Op 5 augustus 2020 heeft de deken het verslag van mr. B ontvangen.

2.10    Op 13 augustus 2018 heeft de deken in een e-mail aan verweerder geschreven dat het eindverslag van de coaching inmiddels is opgemaakt en dat zij zich, vanwege het niet reageren van verweerder, zal moeten beraden op vervolgstappen.

2.11    Verweerder heeft diezelfde dag laten weten de e-mail van 20 juli 2020 niet te hebben ontvangen.

2.12    Op 14 augustus 2020 heeft de deken per e-mail aan verweerder laten weten dat zij niet met hem in discussie gaat over de wijze waarop de coaching heeft plaatsgevonden en over de deskundigheid van de coach. De deken schrijft dat zij met verweerder heeft afgesproken dat hij nog laat weten of hij alsnog bereid is om de coaching weer op te pakken en op welke wijze.

2.13    Op 16 oktober 2020 heeft verweerder per e-mail inhoudelijk gereageerd, waarna de deken op 29 oktober 2020 per e-mail nogmaals aan verweerder heeft laten weten dat zij niet in discussie gaat over de deskundigheid en kwaliteit van de coach. De deken heeft verweerder verzocht binnen vijf dagen te laten weten of hij de coaching voortzet of dat hij geen coaching meer wenst.

2.14    Verweerder heeft op 4 november 2020 gereageerd en onder meer geschreven dat hij graag coaching wil, maar dat het wel zinvol moet zijn. Verweerder heeft onder meer gesteld dat de coaching door corona niet op normale zinvolle wijze voortgezet kan worden.

2.15    Bij e-mail van 20 november 2020 heeft de deken aan verweerder laten weten dat zij mr. B zal vragen om haar eindverslag op te maken.

2.16    Op 23 november 2020 heeft de deken het verslag van mr. B ontvangen. In het verslag is onder meer opgenomen:

“Tijdens het kantoorbezoek in 2019 (…) bleek dat het niveau van de verleende rechtsbijstand ronduit slecht was. (…)

Al snel bleek dat op een enkel stuk na, deze processtukken stuk voor stuk volstrekt onvoldoende waren. In meerdere zaken bleek [verweerder] in zijn beroeps- of bezwaarschrift slechts op een enkele tegenwerping van de IND te reageren, terwijl de IND dan wel meerdere argumenten aan de cliënt had tegengeworpen. De andere tegenwerpingen bleven onbesproken. Nadat we dit hadden besproken, bleek dat [verweerder] soms wel een theorie had waarom hij dit zo deed, maar evenzo vaak leek er geen enkele valide reden te zijn voor deze aanpak.

Terugkerend in alle processtukken was de kennis en het gebruik van jurisprudentie. De processtukken kenmerkten zich door een (te) kaal, (te) mager en (te) feitelijk betoog, zonder dat hij met werkelijk juridische argumenten kwam tegen de standpunten van de IND en de rechtbank. Ook speelde in één dossier een verwijzing door de IND naar een gerechtelijke uitspraak die juist niet van toepassing was op de betreffende zaak. [Verweerder] deed daar niets mee. (…)

Bij herhaling heb ik [verweerder] erop gewezen dat de processtukken op een andere manier moeten worden vormgegeven, maar ik vond geen verandering van de werkwijze. (…)

Nadat ik hem hierover vragen had gesteld bleek dat [verweerder] helemaal niet van plan was mijn aanpassingen en adviezen op te pakken en te verwerken in de stukken, aangezien  hij het daarmee inhoudelijk niet eens was.

Zijn benadering van de dossiers, en in het bijzonder de beleving van welke acties noodzakelijk waren en welke niet, is, was een andere dan die ik hanteer, zo gaf hij mij aan. Hij vond dat mijn aanpak te uitgebreid was en bovendien deels bestond uit overbodige onderdelen en informatie. (…)

Dat de afspraken op kantoor bij [verweerder] niet meer doorgingen nà maart 2020, had niets te maken met de Corona situatie. De afspraak van eind april 2020 was omgezet naar een telefonische afspraak, en nadien werd niets meer van [verweerder] vernomen. Dit niettegenstaande het gegeven dat hij zélf had aangegeven weer met mij contact te zullen opnemen nadat hij contact zou hebben gezocht met de deken. (…)

[Verweerder] heeft steeds volhard in zijn standpunt dat hij pas aan het einde van een traject eventuele aanpassingen / aanvullingen behoefte in te dienen, op zijn processtukken. Volgens [verweerder] zijn mijn opmerkingen en aanwijzingen als coach niet zinnig als ik niet beschik over de dossiers.

Ik heb [verweerder] bij herhaling aangegeven dat – gezien de inhoud van de beschikkingen die hij aan mij toezond in het begin, met daarbij de door hem ingediende processtukken – dit niet juist is. (…)

Echter, het gros van de aangetroffen problemen in de processtukken (na lezing van de beschikkingen of – bij een hoger beroep – een uitspraak van de rechtbank) betreffen issues zoals benoemd op pagina 5 van dit verslag. Tegenwerpingen die niet weerlegd waren, geen jurisprudentie, belangrijke informatie over het hoofd gezien etc.”

2.17    Op 7 december 2020 heeft verweerder gereageerd op het verslag, waarbij hij onder meer opvallende verschillen in zaaksbenadering tussen verweerder en mr. B heeft benoemd.

2.18    Op 29 december 2020 heeft mr. B gereageerd op de e-mail van verweerder van 7 december 2020. Samengevat stelt mr. B dat de begeleiding voor wat betreft de inhoudelijke behandeling van zaken kennelijk geen enkele verbetering heeft opgeleverd en dat verweerder zijn eigen werkwijze handhaaft. Mr. B stelt onder meer:

“Het gesignaleerde probleem zit hem er niet in dat [verweerder] nog voor de zitting gronden aanvult, maar dat hij (1) daar tot op het laatste moment mee wacht, en (2) dat hij weigert alle zaken te benoemen en te verwerken in de processtukken die van belang zijn. De processtukken die hij mij heeft getoond zijn stuk voor stuk extreem summier en ontdaan van enige juridische lading en zo kort en snel mogelijk afgeraffeld. Enkel de feiten ophoesten kan een cliënt zelf ook wel in een bezwaarschrift of beroepschrift; sterker nog: juist wanneer de cliënt op het niveau van de feitelijkheden niet voldoet aan de wet of het beleid, is het aan de advocaat om bv met jurisprudentie de positie van de cliënte te versterken en zijn belangen te bepleiten.

Jurisprudentie kwam ik in de dossiers van [verweerder] niet tegen. Nooit. Zelfs wanneer de IND met onjuist geciteerde uitspraken kwam in een dossier, gericht tegen de cliënt, had [verweerder] dit niet uitgezocht om dan in elk geval die foutief door de IND opgevoerde uitspraken te weerleggen en uit te schakelen.

Tuchtrechtelijks staat hierbij nog een probleem open – in niet één van de getoonde zaken, heeft [verweerder] vooraf schriftelijk toestemming verkregen om bepaalde tegenwerpingen in beschikking van de IND niet te weerleggen of in elk geval aan te pakken. (…)

De reden dat de coaching is geëindigd, was omdat [verweerder] niet bereid was om ook maar iets met de aanvullingen en adviezen te doen en alles naast zich neerlegde. (…)

Ik leid daaruit af dat hij nog steeds niet begrijpt – of op dit punt een andere mening heeft – dat voor het bijstaan van een vreemdeling in de rechtsbijstand ALLES uit de kast getrokken moet worden. Alleen wat losse feitelijke opmerkingen hebben helaas vaak onvoldoende effect. (…) Bij herhaling liet hij tegenwerpingen van de IND onbetwist. En voor de goede orde: het ging dan niet om, zoals [verweerder] het zelf steeds doet voorkomen, zaken die te maken hadden met bijvoorbeeld documenten die door een cliënt niet (tijdig) worden aangedragen, maar om wezenlijke standpunten van de IND aangaande de cliënt in kwestie die niet onweersproken hadden mogen blijven.”

 

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij tekort schiet op de kernwaarde deskundigheid (artikel 10c lid 1 sub c Advocatenwet). De deken heeft daarbij opgemerkt dat de slachtoffers zeer kwetsbare mensen zijn die waarschijnlijk niet eens in staat zijn om te kunnen beoordelen dat zij kwalitatief onvoldoende zijn bijgestaan.

3.2    De deken stelt dat het laatste verslag van coach mr. B er samengevat op neerkomt dat de in het begin gesignaleerde probleempunten, te weten chaotische dossiers, het ontbreken van opdrachtbevestiging en verdere schriftelijke vastlegging richting cliënt en onvoldoende inhoudelijke kwaliteit, alleen op de eerste twee punten zijn verbeterd en aangepast, maar dat op het derde punt (de kwaliteit) geen verbetering te zien is.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. Hij stelt dat hij veel goedbedoelde adviezen van mr. B heeft ontvangen, die hij (vooral) in het belang van zijn cliënten niet kon volgen. Verweerder stelt dat de uitkomst in al deze zaken positief is geweest en hij betwijfelt of het resultaat hetzelfde zou zijn geweest als de procedure niet volgens zijn eigen werkwijze zou zijn voortgezet. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verschillende beslissingen en stukken overgelegd.

4.2    Verweerder stelt voorts dat hij inmiddels is gestopt met het doen van asielzaken.

4.3    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad overweegt dat het dekenbezwaar in de kern ziet op de gestelde ondermaatse kwaliteit van dienstverlening door verweerder. Uit de feiten valt af te leiden dat er (in ieder geval) sinds 2019 zorgen bestaan over het functioneren van verweerder als advocaat, blijkend uit een signaal van de rechtbank Noord-Holland. Er heeft vervolgens een kantoorbezoek plaatsgevonden, waarna een coachingstraject is gestart met mr. B als coach. Het coachingstraject heeft naar het oordeel van de coach en de deken niet geleid tot (voldoende) verbetering van de kwaliteit, waarna onderhavig dekenbezwaar is ingediend.

5.2    De raad ziet dat er op meerdere momenten wezenlijke signalen zijn geweest over de (onvoldoende) kwaliteit van verweerders werk. Dat de deken als gevolg daarvan actie heeft ondernomen is dan ook begrijpelijk. Tegelijkertijd is de raad van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken onvoldoende kan worden vastgesteld dat verweerders inhoudelijke kwaliteit daadwerkelijk onvoldoende is. De coach heeft zowel in haar eindverslag als ter zitting aangegeven dat verweerders stukken onder de maat zijn, onder meer omdat hij tegenwerpingen van de IND onbesproken laat en slechts feitelijke en geen juridische argumenten gebruikt in zijn processtukken. De raad kan de constateringen van de coach bij gebreke van concrete voorbeelden en onderbouwende stukken niet toetsen en moet het dan ook doen met de enkele constatering. Daar staat tegenover dat verweerder verschillende zaken heeft ingebracht die hij met succes heeft voltooid. Ook hier ontbreken onderliggende stukken. De raad kan op grond van het dossier dan ook niet (zelf) toetsen of vaststellen dat verweerders kwaliteit daadwerkelijk onvoldoende is. Dat verweerders coachingstraject voortijdig is beëindigd kan evenmin tot de conclusie leiden dat hij qua kwaliteit werkelijk onder de maat presteert. Hoewel de meldingen vanuit de rechtbank niet mis te verstaan en de zorgen van de deken niet onbegrijpelijk zijn, is het de raad op grond van het dossier niet gebleken dat verweerder daadwerkelijk tekort schiet op de kernwaarde deskundigheid. De raad zal het dekenbezwaar daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het dekenbezwaar ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.