Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:113
Zaaknummer
21-234/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over traagheid, onvoldoende kwaliteit en de declaratie kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 mei 2021 in de zaak 21-234/A/NH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 5 maart 2021 met kenmerk ks/ds/1278733, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft verweerder verzocht om bijstand in een kwestie die, zakelijk weergegeven, ging om de wens van klager om zijn invalide moeder te vervoeren naar haar land van herkomst en om het benoemen van een nieuwe curator die toestemming zou willen geven voor de door klager gewenste verhuizing van zijn moeder.
1.2 Klagers moeder is op 29 januari 2018 door de kantonrechter onder curatele gesteld. Het gerechtshof heeft de beslissing van de kantonrechter op 8 januari 2019 bekrachtigd.
1.3 Op 31 augustus 2020 hebben klager en verweerder elkaar voor het eerst gesproken. Dezelfde dag heeft verweerder het gesprek schriftelijk bevestigd en aan klager laten weten dat hij eerst informatie zal inwinnen en op grond daarvan zal beoordelen wat hij kan doen.
1.4 Op 31 augustus 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan de curator van de moeder van klager:
“Op mijn kantoor sprak ik [klager]. Hij vertelde mij dat u tot curator betreffende mevrouw A(…) bent benoemd. In verband met de vraag of en hoe u uw werkzaamheden als curator naar behoren hebt verricht, verzoek ik u vriendelijk om mij een kopie van uw dossier te verstrekken, inclusief de beschikking van de rechtbank. “
1.5 Op 1 september 2020 heeft verweerder ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd. De toevoeging is op 8 september 2020 verleend, waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 798,-. Op 9 september 2020 heeft klager de eigen bijdrage aan verweerder voldaan. Op 13 september 2020 heeft verweerder klager een factuur gestuurd voor de eigen bijdrage.
1.6 Op 11 september 2020 heeft verweerder zijn brief aan de curator van 31 augustus 2020 opnieuw onder de aandacht van de curator gebracht. Dezelfde dag nog om 12.11 uur heeft de curator verweerder de curatelebeschikking gestuurd en laten weten dat hij geen kopie verstrekt van het vertrouwelijke dossier van curanda.
1.7 Op 11 september 2020 om 12.56 uur heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:
“Bijgaande stukken ontving ik zojuist.
Uit het gesprek met u begreep ik onder meer dat mevrouw wel zittend vervoerd zou kunnen worden naar Ghana, maar uit bijgaande stukken blijkt dit niet. Integendeel.
Kennelijk meent u dat het Hof een onjuiste beslissing heeft genomen. De kans dat het arrest van het Hof wordt vernietigd (het is pas 1,5 jaar oud) acht ik klein.
Het aanspannen van een procedure ter vervanging van de curator (waarbij het u niet alleen gaat om de beroerde communicatie maar ook en zeker om het terug-gaan van uw moeder naar Ghana) acht ik niet zinvol en zal ik niet doen. Ik vrees dat u zich moet neerleggen bij de beslissing van het Hof. (…)”
1.8 Op 11 september 2020 om 13.10 uur, 13.27 uur en om 13.34 uur heeft klager verweerder documenten gestuurd over de kwestie met zijn moeder. Klager heeft verder, aanvullend op die kwestie gereageerd en hij heeft daarnaast gereageerd op het in 1.7 bedoelde bericht van verweerder. Ook op 14 september 2020 heeft klager verweerder aanvullende informatie verstrekt.
1.9 Op 15 september 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij “voorlopig even genoeg te lezen” heeft.
1.10 Op 7 oktober 2020 heeft klager naar de stand van zaken gevraagd. Verweerder heeft laten weten dat hij op vakantie is en partijen hebben een belafspraak gemaakt voor maandag 12 oktober 2020.
1.11 De moeder van klager is overleden op 10 oktober 2020.
1.12 Op 12 oktober 2020 heeft verweerder zijn condoleances overgebracht naar klager en laten weten dat hij het dossier zal sluiten.
1.13 Vervolgens is tussen klager en verweerder correspondentie op gang gekomen waarin klager zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht en dat daarom de eigen bijdrage moet worden gerestitueerd. Verweerder heeft als standpunt ingenomen dat hij werkzaamheden heeft verricht, dat hij deze zal declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand en dat hij het eventueel teveel betaald zal restitueren.
1.14 Bij e-mail van 3 november 2020 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de gang van zaken bij de behandeling van zijn zaak en de betaling van de eigen bijdrage.
1.15 Op 11 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.16 Op 16 november 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder kenbaar gemaakt dat de vergoeding voor zijn werkzaamheden is begroot op € 612,07 en dat, gelet op de hoogte van de eigen bijdrage, geen (aanvullende) vergoeding voor de zaak zal worden uitgekeerd.
1.17 Op 13 november 2020 heeft verweerder het verschil tussen de eigen bijdrage en de vastgestelde vergoeding, een bedrag van € 181,93, aan klager terugbetaald.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft correspondentie aan de curator niet eerst in concept aan klager gezonden.
b) Verweerder heeft niet adequaat richting de curator gereageerd.
c) Verweerder heeft zich onvoldoende in de zaak van klager ingelezen, ondanks de hoeveelheid stukken die klager hem had toegezonden.
d) Verweerder was steeds afwezig, zodat hij onvoldoende tijd voor de zaak van klager had. Verweerder heeft dit bij het intakegesprek niet aan klager gemeld.
e) Verweerder heeft, naast de eigen bijdrage van klager, nog een bedrag van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen, terwijl hij nauwelijks werkzaamheden heeft verricht.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter stelt vast dat verweerder klager heeft laten weten dat hij eerst informatie zou inwinnen en dat hij dat ook gedaan heeft door middel van het verzoek aan de curator. Dat verweer het briefje aan de curator niet in concept aan klager heeft voorgelegd is niet onzorgvuldig of onbetamelijk, omdat het briefje niet meer behelst dan een verzoek om informatie. In het briefje zijn geen standpunten over de zaak ingenomen. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.2 De voorzitter stelt vast dat verweerder de curator twee maal heeft gevraagd om toezending van informatie. De curator heeft dit, na het tweede verzoek geweigerd. Verweerder heeft aangevoerd dat de weigeringsgronden van de curator juridisch juist waren en dat een nadere reactie zinloos en overbodig leek.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter is de inschatting van verweerder dat het zinloos was om de curator nog eens om informatie te vragen verdedigbaar en begrijpelijk. Dat verweerder niet nader heeft gereageerd is daarom niet onzorgvuldig en klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat klager hem veel stukken heeft toegestuurd, dat hij deze heeft bestudeerd en dat hij daar de tijd voor heeft genomen, zelfs in zijn vakantie. De voorzitter heeft geen grond om te twijfelen aan de verklaring van verweerder. Klager heeft dit onderdeel van de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.5 De voorzitter stelt voorop dat op verweerder geen verplichting rustte om klager tijdens het intakegesprek op de hoogt te stellen van zijn vakantieplannen enkele weken later. Klachtonderdeel d is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.6 De voorzitter stelt vast dat er in de periode tussen de intake en medio september veel contact is geweest tussen klager en verweerder. Daarna was er minder contact omdat, enerzijds, verweerder doende was om de van klager ontvangen stukken te bestuderen en, anderzijds, omdat verweerder verlof genoot. Nog tijdens dat verlof heeft verweerder met klager een afspraak gemaakt, direct na de vakantie van verweerder. Tussen het moment dat klager stukken verstrekte aan verweerder en de afspraak waarbij de door die stukken besproken zouden worden zijn ongeveer vier weken verstreken. De vakantie van verweerder in aanmerking genomen is geen sprake van onvoldoende voortvarend handelen van verweerder. De voorzitter stelt gelet op dit alles vast dat verweerder voldoende bereikbaar was voor klager en voldoende doortastend heeft gehandeld. Klachtonderdeel d is daarom ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.7 Over de afwezigheids-assistent heeft verweerder aangevoerd dat zijn reisperiode- en reisdoel als gevolg van coronaperikelen tussentijds wijzigden. De voorzitter begrijpt dat de informatie in de afwezigheids-assistent daarom niet steeds adequaat was. Dat klager dit als vervelend of verwarrend heeft ervaren, betekent echter niet dat het ook onbetamelijk is. Klachtonderdeel d is in zoverre ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.8 De voorzitter heeft geen grond om eraan te twijfelen dat verweerder tijd heeft besteed aan de zaak van klager, in het bijzonder aan het bestuderen van de stukken die klager verweerder had verstrekt.
4.9 Uit het klachtdossier en dat wat verweerder heeft aangevoerd blijkt dat de raad voor rechtsbijstand de vergoeding voor verweerder heeft begroot op € 612,07. Het verschil tussen de eigen bijdrage en deze vergoeding heeft verweerder aan klager terugbetaald. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder meer in rekening heeft gebracht in deze zaak. Klager heeft zijn klacht op dat punt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.