Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:132

Zaaknummer

21-079/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij vanwege belangenverstrengeling is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaak 21-079/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 26 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1018709/EJH/SH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 april 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager nam aan de zitting deel door middel van een videoverbinding.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

Klager en zijn broer waren beiden voor 50% aandeelhouder en bestuurder van EVL Biologicals LTD (hierna: de Holding). Tot de Holding behoorden verscheidene dochtermaatschappijen. Verweerder heeft de broer van klager (hierna: de broer) bijgestaan in een geschil over de Holding, hetgeen tot een vaststellingsovereenkomst heeft geleid.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De deken heeft in zijn brief van 16 juli 2020 aan klager en verweerder medegedeeld dat na zijn bemiddelingsgesprek met hen nog één klachtonderdeel resteerde. In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij behalve voor de broer ook voor de Holding is opgetreden. Hierdoor was er sprake van belangenverstrengeling. Het belang van de broer is niet gelijk aan het belang van de Holding, aldus klager.

5.2    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat klager geen belang heeft bij een beroep op Gedragsregel 15 over belangenverstrengeling. Klager is geen cliënt van hem geweest en heeft geen belang bij een beroep op mogelijke belangenverstrengeling,  Bovendien was er geen sprake van belangenverstrengeling. Er waren vorderingen op de Holding en op één van de dochtermaatschappijen, een B.V. Om te voorkomen dat na totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst nog een geschil zou bestaan over deze vorderingen zijn de Holding en deze B.V. betrokken bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Alle partijen hadden baat bij een deugdelijke en definitieve regeling. Klager, die werd bijgestaan door een advocaat die op persoonlijke titel optrad, heeft door de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ermee ingestemd dat de Holding en de B.V. bij de vaststellingsovereenkomst werden betrokken, aldus verweerder.

5.3    De raad overweegt als volgt. Voor zover verweerder, door te stellen dat klager geen belang heeft bij zijn beroep op Gedragsregel 15 en op een mogelijke belangenverstrengeling, zich op het standpunt stelt dat de klacht niet-ontvankelijk is, volgt de raad dit standpunt niet. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline moet de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de Gedragsregels maar die kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze norm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Zie bijvoorbeeld de beslissing van het Hof van Discipline van 27 november 2020, ECLI:NL:TAHDV:2020L:241. Hieruit volgt dat de handelwijze van verweerder dient te worden getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.

5.4    Op grond van Gedragsregel 15,  lid 1, aanhef en onder a, is het de advocaat gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid niet toegestaan, behoudens de in de regel genoemde uitzonderingen, tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben. Het standpunt van klager dat verweerder tegelijkertijd voor meer dan één partij heeft opgetreden volgt de raad niet. Verweerder is opgetreden als advocaat voor de broer. De enkele omstandigheid dat verweerder de Holding en een B.V. bij de vaststellingsovereenkomst heeft betrokken, maakt niet dat hij als advocaat voor de Holding en deze B.V. is opgetreden. Klager heeft in dit verband geen omstandigheden naar voren gebracht die een ander licht op de zaak werpen. Naar het oordeel van de raad valt daarom het door klager verweten handelen van verweerder buiten de reikwijdte van Gedragsregel 15, lid 1, aanhef en onder a. Dat, zoals klager heeft gesteld, het belang van de broer niet het belang van de Holding is, maakt dit, wat daarvan ook zij, niet anders.

5.5    Klager heeft niet weersproken dat hij zich op het standpunt had gesteld dat hij vorderingen had op de Holding, dat de Holding daarom partij was bij de vaststellingsovereenkomst, en dat hij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. De raad ziet onder de gegeven feitelijke omstandigheden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder, doordat hij de Holding bij de vaststellingsovereenkomst heeft betrokken, heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is geen sprake. De raad zal daarom de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D. Horeman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.