Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:125

Zaaknummer

21-106/A/A

Zaaknummer

21-107/A/A

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht. Het valt verweerster 1 tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de opdracht van klaagster heeft aangenomen zonder eerst na te gaan of er sprake was van belangenverstrengeling. Dit terwijl verweerster 1 van meet af aan wist dat zij te maken had met een vroegere wederpartij van een bestaande cliënt van haar. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Verweerster 2 heeft voldaan aan de voorwaarden van Gedragsregel 15.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaken 21-106/A/A en 21-107/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweersters

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 juni 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweersters.

1.2    Op 4 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1189128 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 mei 2021. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweersters zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 6 april 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Eind augustus 2019 heeft klaagster na een verwijzing door het Juridisch Loket contact opgenomen met het kantoor van verweersters in verband met een geschil met haar ex-partner (hierna: de heer A) over onder meer het gezag over hun dochter. Klaagster heeft toen gesproken met verweerster 1.

2.3    Het kantoor van verweersters heeft in 2015 rechtsbijstand verleend aan een andere ex-partner van klaagster (hierna: de heer P), met wie klaagster een geschil had over de omgangsregeling met hun zoon. Daarover hebben klaagster en de heer P destijds een schikking getroffen.

2.4    Op 28 en 29 augustus 2019 heeft klaagster e-mails met bijlagen aan verweerster 1 gestuurd.

2.5    Op 30 augustus 2019 heeft klaagster telefonisch contact gehad met verweerster 1.

2.6    Bij e-mail van 2 september 2019 heeft verweerster 2 klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster 2 geschreven:

“Uw e-mails zijn in goede orde ontvangen. Bijgaand de opdrachtbevestiging (…) Indien u zich met de inhoud van deze brief kunt verenigen, dan verzoek ik u mij dit te bevestigen door te antwoorden met een akkoordgeving op de e-mail waar deze opdrachtbevestiging aan is gehecht.

De toevoeging is inmiddels aangevraagd. Het besluit hierop ontvangt u binnen enkele dagen.”

2.7    Bij e-mail van dezelfde dag heeft klaagster verweerster 2 meegedeeld dat zij akkoord is met de opdrachtbevestiging.

2.8    Bij e-mail van 4 september 2019 heeft verweerster 2 klaagster geschreven:

“De toevoeging is verleend (…) Mijn collega [verweerster 1] is morgen weer aanwezig en zullen dan inhoudelijk naar uw zaak gaan kijken. Ik heb geen tegenbericht gehad over het feit dat wij niet voor u kunnen optreden.”

2.9    Bij e-mail van 9 september 2019 heeft verweerster 2 klaagster geschreven:

“Vrijdag heeft u telefonisch contact gehad met mijn collega [verweerster 1]. Daarin heeft u verteld dat u momenteel tegen de nakoming van de alimentatieverplichting van [de heer P] (onze cliënt) aanloopt. Mocht het uitlopen tot een procedure dan kan dit voor problemen zorgen. Wegens deze belangenverstrengeling kunnen wij u derhalve niet bijstaan in uw procedure. Wij zullen de opdrachtbevestiging en de toevoeging intrekken.”

2.10    Klaagster heeft verweersters bij e-mail van 7 juni 2020 gevraagd te bevestigen dat haar dossier en de documenten die zij in hun bezit hebben vernietigd worden en dat er geen gebruik is gemaakt van de informatie die zij van klaagster hebben ontvangen naar derden toe.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweersters het volgende.

a)    Verweerster 1 heeft de opdracht van klaagster aanvaard, een opdrachtbevestiging gestuurd en een toevoeging aangevraagd, alvorens te controleren of er sprake was van een tegenstrijdig belang. Nadat bleek dat er sprake was van een tegenstrijdig belang, heeft verweerster 1 zich onttrokken.

b)    Verweerster 2 heeft zich ten onrechte niet onttrokken aan de zaak van de heer P, terwijl haar kantoor beschikte over van klaagster verkregen informatie die tegen klaagster gebruikt zou kunnen worden.

4    VERWEER

4.1    Verweersters voeren tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    In klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster 1 dat zij de opdracht van klaagster heeft aanvaard, een opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd en een toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd zonder te controleren of er sprake was van een tegenstrijdig belang.

5.2    Verweerster 1 voert aan dat zij eind augustus 2019 telefonisch contact heeft gehad met klaagster. Verweerster 1 heeft in dat telefoongesprek aangegeven dat er eerst contact met de heer P moest worden opgenomen om hem te vragen of hij zich kon vinden in het optreden van het kantoor van verweersters voor klaagster. Vanwege het feit dat klaagster aangaf met spoed juridische bijstand nodig te hebben is er op voorhand een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd, dit om een toevoeging aan te kunnen vragen. Op 6 september 2019 heeft wederom telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster 1. Verweerster 1 heeft klaagster toen meegedeeld dat zij nog niet verder kon met de zaak omdat het kantoor nog geen contact had kunnen krijgen met de heer P. Klaagster heeft verweerster 1 in dat telefoongesprek meegedeeld dat zij tegen de nakoming van de alimentatieverplichting door de heer P aanliep. Hierop heeft verweerster 1 klaagster meegedeeld dat er in dat geval überhaupt geen sprake kon zijn van optreden voor klaagster. Van meet af aan is aan klaagster duidelijk gemaakt dat mogelijk sprake was van belangenverstrengeling en dat er niet zonder voorafgaande toestemming van de heer P kon worden overgaan tot juridische bijstand, aldus verweerster 1.

5.3    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de advocaat in beginsel niet mag optreden tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten. De achtergrond hiervan is dat de advocaat zich niet in de situatie dient te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts elke (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan en zal worden gebruikt. Het ligt op de weg van de advocaat om voorafgaand aan het aannemen van een nieuwe opdracht na te gaan of er sprake is van belangenverstrengeling.

5.4    Klaagster heeft op de zitting van de raad nog eens toegelicht dat verweerster 1 haar in het eerste telefoongesprek eind augustus 2019 heeft meegedeeld dat het geen probleem was dat het kantoor van verweersters eerder had opgetreden voor een andere ex-partner van klaagster, de heer P, omdat dat een andere zaak betrof. Verweerster 1 is niet op de zitting van de raad verschenen en heeft dit ook overigens niet weersproken. Verweerster 1 heeft in haar schriftelijke verweer op de klacht aangevoerd dat zij klaagster in het eerste telefoongesprek heeft meegedeeld dat eerst contact met de heer P moest worden opgenomen met de vraag of hij ermee akkoord was dat het kantoor van verweersters voor klaagster zou gaan optreden, maar gelet op de andersluidende verklaring van klaagster over het eerste telefoongesprek en gelet op het feit dat de door verweerster 1 genoemde voorwaarde niet in de opdrachtbevestiging staat vermeld, gaat de raad voorbij aan dit verweer.

5.5    Op 28 en 29 augustus 2019 heeft klaagster per e-mail stukken aan verweerster 1 gestuurd. Het had op de weg van verweerster 1 gelegen om in ieder geval na ontvangst van die stukken na te gaan of er sprake was van belangenverstrengeling. Dat heeft zij niet gedaan. Op 2 september 2019 heeft verweerster 1 een toevoeging voor klaagster aangevraagd en heeft verweerster 2 namens verweerster 1 een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. Anders dan verweerster 1 in haar schriftelijke verweer op de klacht heeft aangevoerd, heeft zij op dat moment de zaak van klaagster in behandeling genomen en is klaagster cliënte van het kantoor geworden. Vervolgens heeft verweerster 2 klaagster op 9 september 2019 meegedeeld dat het kantoor klaagster vanwege belangenverstrengeling niet kan bijstaan en de opdrachtbevestiging en de toevoeging zullen worden ingetrokken.

5.6    De conclusie uit het voorgaande is dat verweerster 1 op 2 september 2019 de opdracht van klaagster heeft aangenomen, zonder eerst na te gaan of er sprake was van belangenverstrengeling. Dat valt haar tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.7    In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster 2 dat zij zich ten onrechte niet heeft onttrokken aan de zaak van de heer P (een alimentatieprocedure tegen klaagster in hoger beroep), terwijl haar kantoor beschikte over van klaagster verkregen informatie die tegen haar gebruikt zou kunnen worden.

5.8    De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 5.3 is overwogen, mag de advocaat in beginsel niet optreden tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering indien (cumulatief) is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 15 lid 3 of indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 15 lid 4 op grond van de hun verstrekte informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één partij tegen de andere partij. Van dat laatste is in dit geval geen sprake.

5.9    De eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien de aan hem toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde zaak ten aanzien waarvan de (voormalige) cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat (of een kantoorgenoot van hem), daar ook geen verband mee houden en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is. Verweerster 1 heeft de opdracht van klaagster aanvaard om klaagster bij te staan in een geschil met de heer A over onder meer het gezag over hun dochter, terwijl verweerster 2 de heer P heeft bijgestaan in een alimentatiekwestie met klaagster in vervolg procedure. Niet is gebleken dat sprake is van dezelfde zaak of van een ter zake doend verband. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 voldaan.

5.10    De tweede voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn (voormalige) cliënt dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de (voormalige) cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze (voormalige) cliënt. Dat verweerster 2 over dergelijke informatie beschikte, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat zij op 28 en 29 augustus 2019 het dossier inzake de heer A aan verweerster 1 heeft toegestuurd, maar zij heeft verder niet onderbouwd dat in dat dossier stukken zaten die van belang kunnen zijn in de zaak van de heer P. Bovendien hebben verweersters gesteld dat zij niet inhoudelijk naar de zaak van klaagster hebben gekeken en de door klaagster toegestuurde stukken hebben vernietigd. Aan de tweede voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 is dan ook voldaan.

5.11    De derde voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien ook overigens niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de (voormalige) cliënt. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.

5.12    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) ongegrond is.

    

6    MAATREGEL

6.1    Het valt verweerster 1 tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de opdracht van klaagster heeft aangenomen zonder eerst na te gaan of er sprake was van belangenverstrengeling. Dit terwijl verweerster 1 van meet af aan wist dat zij te maken had met een vroegere wederpartij van een bestaande cliënt van haar. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerster 1 de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.