Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:112

Zaaknummer

21-318/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk voor zover het gaat over uitlatingen van verweerster over de moeder van klager en kennelijk ongegrond voor zover het gaat om uitlatingen over klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  17 mei 2021

in de zaak 21-318/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 april 2021 met kenmerk 1257875/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster staat de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw) bij in een echtscheidingsprocedure tegen klager. In die procedure is het verdelingsverzoek afgesplitst van de hoofdzaak. De echtscheiding is op 11 maart 2020 uitgesproken.

1.2    In de verdelingszaak is onder meer een lening van de moeder van klager aan klager en de vrouw in geschil. Verweerster heeft daarover in haar verweerschrift zelfstandige verzoeken tevens aanvullend verzoek van 26 september 2020 geschreven:

“De vrouw betwist het bestaan van de lening van de moeder van de man en acht de verklaring d.d. 24 juli 2019 niet geloofwaardig en vraagt zich af of deze wel door de moeder van de man is opgesteld. De man had een inkomen dat slechts in cash werd uitbetaald. Hij gaf zijn moeder regelmatig cash geld welk bedrag zij dan terug overmaakte op de bankrekening van de man, zodat hij huur en rekeningen kon betalen van zijn rekening. Alle boodschappen betaalde hij met cash geld. De vrouw ontkent nadrukkelijk dat partijen tijdens het huwelijk geld geleend hebben van de moeder van de man. Ondanks dat de man grotendeels geen officieel inkomen had, had hij genoeg cash geld beschikbaar om van te kunnen leven. Zo hadden partijen twee auto’s en kinderopvang, zonder aanspraak te kunnen maken op toeslagen. De gastouder werd iedere maand € 450,- cash betaald en de huur via de constructie van de moeder van de man.”

1.3    Op 30 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verdelingsverzoek plaatsgevonden. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is opgenomen, voor zover hier van belang:

“[verweerster]: (...) De man verdiende zijn geld in cash. Zijn moeder zorgde ervoor dat het geld via haar rekening op de bankrekening van de man terecht kwam. Er is ook geen verklaring dat de moeder geld heeft geleend.

De vrouw: (...) De man ontving de bedragen van zijn moeder als witwaspraktijk. De man had eigen inkomsten en kon daar betalingen van doen. Hij verdiende geld met drugs en hacken.”

1.4    Op 1 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich op de zitting van 30 september 2020 grievend en lasterlijk over klager en zijn moeder heeft uitgelaten.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij en geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij op de zitting van de rechtbank heeft gesteld dat klager en zijn moeder geld zouden witwassen terwijl dit niet bewezen noch de waarheid is. De vrouw heeft op de zitting verklaard dat klager zijn geld zou verdienen met drugs en hacken en verweerster bevestigde dit. Hierdoor is de rechtbank negatief beïnvloed, aldus klager. 

4.3    Verweerster voert aan dat in verdelingsprocedure in geschil was de door klager gestelde lening van zijn moeder aan klager en de vrouw. Verweerster heeft op de zitting verwezen naar hetgeen zij daarover in haar verweerschrift had opgenomen. De vrouw heeft op vragen van de rechter aan haar hierover haar standpunt nogmaals toegelicht en gezegd dat zij vindt dat er sprake is van witwassen. Verweerster heeft geen uitspraken gedaan over de wijze waarop klager zijn geld verdiende, maar wel in lijn met het verweerschrift gezegd dat volgens de vrouw klager zijn inkomsten hoofdzakelijk in cash ontving. De woorden ‘drugs’ en ‘hacken’ zijn door de vrouw genoemd in antwoord op een rechtstreekse vraag van de rechter over waarmee klager zijn geld dan verdiende, aldus verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Voor zover klager klaagt over grievende en lasterlijke uitlatingen van verweerster over zijn moeder is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een voldoende rechtstreeks belang van klager bij die klacht. Voor zover klager klaagt over grievende en lasterlijke uitlatingen van verweerster over hemzelf geldt dat, anders dan klager heeft aangevoerd, niet is komen vast te staan dat verweerster op de zitting bij de rechtbank heeft gezegd dat klager en zijn moeder geld zouden witwassen. Verweerster heeft dit betwist en daartegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Wel heeft verweerster in haar verweerschrift (en op de zitting van de rechtbank) het standpunt van haar cliënte over het inkomen van klager verwoord, namelijk dat klager zijn inkomsten hoofdzakelijk in cash ontving. Dat mocht zij doen in het belang van haar cliënte, aangezien dit relevant was in de verdelingszaak. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen mocht verweerster uitgaan van de juistheid van hetgeen haar cliënte haar hierover vertelde en was zij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake was, is niet gebleken. Verweerster heeft voorts betwist dat zij op de zitting heeft bevestigd dat klager zijn geld verdient met hacken en drugs. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, voor zover de klacht ziet op uitlatingen over de moeder van klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en de klacht, voor zover de klacht ziet op uitlatingen over klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover de klacht ziet op uitlatingen van verweerster over de moeder van klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht, voor zover de klacht ziet op uitlatingen van verweerster over klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 17 mei 2021 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.