Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:118

Zaaknummer

20-964/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht van twee advocaten tegen de advocaat van de wederpartij van hun cliënten. De klacht over een onnodig grievende uitlating is ongegrond. Klagers zijn voor het overige niet-ontvankelijk omdat ze geen zelfstandig belang hebben bij de klacht.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 mei 2021 in de zaak 20-964/A/A naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

over:

verweerder

gemachtigde: mr. D. Denecke

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 31 augustus 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 3 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1287410/EJH/RAB  van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 maart 2021. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3. De raad heeft daarnaast kennis genomen van de brief met bijlage van 11 maart 2021 van de zijde van klagers.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Aan deze klacht ligt een geschil over appartementsrechten ten grondslag. De heer G en mevrouw S (hierna: G c.s.) zijn eigenaars van een appartementsrecht in een appartementencomplex (hierna: het complex). De heer J is eigenaar van de overige appartementsrechten in het complex. J vertegenwoordigt drie van de vier stemmen in de Vereniging van Eigenaren van het complex (hierna: VvE). Het bestuur van de VvE werd gevoerd door de Holding BV van J en later door J zelf.

2.3    Klagers zijn de advocaten van G c.s. en verweerder is de advocaat van J en zijn Holding BV.  

2.4    Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over gebreken aan de woning van G c.s. en over wijzigingen aan het complex. Over deze geschillen zijn diverse procedures gevoerd, waarbij verweerder heeft opgetreden als advocaat van de VvE. Uiteindelijk hebben partijen een schikking getroffen.

2.5    In januari 2018 heeft de toenmalig advocaat van G c.s. de deken om advies gevraagd over, zakelijk weergegeven, de positie van verweerder als advocaat van J en zijn Holding BV en daarnaast als advocaat van de VvE. Dat punt is sindsdien onderwerp van debat tussen betrokkenen en van advies en bemiddeling door de deken.

2.6    G c.s. hebben op 16 november 2018 bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Strekking van de klacht was dat verweerder door op te treden voor J, de Holding BV en de VvE tegenstrijdige belangen verdedigde en handelde in strijd met gedragsregel 15. Bij voorzittersbeslissing van 29 juli 2019 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

2.7    Op 19 maart 2020 hebben klagers bij de deken een verzoek tot bemiddeling in de kwestie met verweerder ingediend. Dezelfde dag hebben klagers de kantonrechter verzocht de behandeling een aantal verzoekschriften met betrekking tot het appartementsrechtelijke geschil aan te houden, in afwachting van de uitkomst van het bemiddelingsverzoek aan de deken.

2.8    Op 24 maart 2020 heeft verweerder de kantonrechter gevraagd om geen acht te slaan op het aanhoudingsverzoek van klagers.

2.9    Op 26 maart 2020 hebben klagers een reactie gestuurd naar de kantonrechter. Deze is dezelfde dag om 13.10 uur door het secretariaat van het kantoor van klagers in kopie naar verweerder gestuurd. Verweerder heeft om 13.36 uur als volgt gereageerd naar het secretariaat van het kantoor van klagers:

“Ben je toch niet lekker bij je hoofd.”

2.10    Klager 1 heeft verweerder op 26 maart 2020 om 13.44 uur gevraagd om een toelichting op zijn reactie. Verweerder heeft daarop om 13.51 uur het volgende geschreven:

“Oh sorry. Niet voor jou [klager 1] cq secretariaat Gelieve wissen. Was een bericht in andere zaak. Per ongeluk reply op mail jouw secretariaat ipv ander bericht dat eronder stond in mailbox. Dank dat je erop wijst.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich met zijn bericht van 26 maart 2020 om 13.36 uur onnodig grievend uitgelaten. Verweerder stelt weliswaar dat de e-mail op een fout berust, maar de e-mail getuigt van onzorgvuldig handelen.

b)    Verweerder heeft volhard in zijn standpunt dat hij de VvE kan en kon bijstaan in de procedures tegen G c.s., terwijl hij ook optreedt als advocaat van J en diens vennootschap in het geschil met G c.s. Verweerder heeft hiermee in het leven geroepen dat de belangen van G c.s. als lid van de VvE ondergeschikt zouden worden gemaakt aan de belangen van J als VvE-lid en van zijn vennootschap.

3.2    De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd, voor zover niet al onder de feiten opgenomen, worden hierna besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    De woordkeuze van het bericht van 26 maart 2020 is weliswaar ongepast voor de onderlinge communicatie tussen advocaten (en anderen), maar verweerder heeft uitgelegd dat zijn bericht abusievelijk is verstuurd naar het kantoor van klagers en dat het bericht zag op een andere zaak. Verweerder heeft zijn excuses gemaakt voor het bericht met het verzoek het te wissen. De raad heeft geen grond om te twijfelen aan de uitleg van verweerder en de oprechtheid van zijn excuses. Alles overwegend staat naar het oordeel van de raad onvoldoende vast dat het bericht van verweerder aan het adres van klagers gericht was. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.2    Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klagers voldoende belang hebben bij hun klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.3    Naar het oordeel van de raad klagen klagers niet over hun eigen belangen, maar over de belangen van G c.s. Deze cliënten hebben eerder ook zelf een klacht ingediend tegen verweerder, met als strekking dat hij zich schuldig maakte aan het dienen van tegenstrijdige belangen. De (impliciete) stelling van klagers dat zij, naast hun cliënten, een zelfstandig belang hebben bij de klacht hebben zij onvoldoende feitelijk onderbouwd. Voor zover klagers menen dat de verweten gedraging van verweerder het vertrouwen in de advocatuur schaadt, geldt dat de bevoegdheid om daarover te klager is voorbehouden aan de deken. Gelet op dit alles zijn klagers in onderdeel b van de klacht niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. P. van Lingen, C. Wiggers, S. van Andel en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.