Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:105

Zaaknummer

20-924/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. Verweerster heeft op de dag van het aflopen van de beroepstermijn per post een verklaring van non-appel gevraagd. Zij heeft daarmee niet onbetamelijk gehandeld, nu zij er van mocht uitgaan dat deze verklaring niet zou worden afgegeven indien hoger beroep was ingesteld. Klachtonderdeel over het gebruiken van de afgegeven verklaring van non-appel ongegrond, nu dit geen handelen van verweerster betreft.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 mei 2021

in de zaak 20-924/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. H. Loonstein

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 maart 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 26 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1099126/EJH/SH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2021. Daarbij waren klaagster en haar gemachtigde, alsmede verweerster en haar kantoorgenoot mr. E aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerster van 26 maart 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de ex-partner bijgestaan.

2.3    Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2019 is de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-partner uitgesproken.

2.4    Op 16 januari 2020 om 11.15 uur heeft klaagsters advocaat per e-mail het conceptberoepschrift aan verweerster gezonden, met de opmerking dat het beroepschrift “vandaag bij het gerechtshof zal worden ingediend”.

2.5    Verweerster heeft op 16 januari 2020 een brief aan de rechtbank Amsterdam gestuurd. In deze brief heeft zij onder meer geschreven:

“Geen van partijen is in hoger beroep gekomen tegen de echtscheiding. Ik verzoek u vriendelijk mij een verklaring van non appèl toe te sturen”

2.6    Op 16 januari 2020 om 23.48 uur heeft klaagsters advocaat het beroepschrift per e-mail ingediend bij het gerechtshof Amsterdam. Op 17 januari 2020 is deze e-mail door de secretaresse van klaagsters advocaat aan verweerster doorgestuurd.

2.7    Op 21 januari 2020 is door de rechtbank een zogenoemde verklaring van non-appèl afgegeven.

2.8    Op 31 januari 2020 is de echtscheidingsbeschikking van 16 oktober 2019 ingeschreven in de registers van de gemeente.

2.9    In een brief van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 aan klaagsters advocaat is onder meer vermeld:

“De Centrale Balie van deze rechtbank heeft ten onrechte op 21 januari 2020 op de beschikking van deze rechtbank van 16 oktober 2019 verklaard dat er tegen deze beschikking geen hoger beroep is ingesteld, de zogenoemde verklaring van non-appèl. Dit had niet mogen gebeuren, daar door u namens uw cliënte op 16 januari 2020 al hoger beroep tegen deze beschikking was ingesteld en de rechtbank daar ook over was geïnformeerd.

Als gevolg daarvan kon – ten onrechte – de echtscheiding worden ingeschreven.”

2.10    Verweerster heeft bij brief van 18 februari 2020 gereageerd en gesteld dat geen sprake is van een tijdig ingediend beroepschrift, dat een ontvankelijkheidszitting gepland staat en dat daarom niet vaststaat dat ten onrechte een verklaring van non-appèl is afgegeven.

2.11    Op 6 maart 2020 heeft verweerster in een brief aan de rechtbank Amsterdam onder meer geschreven:

“[Advocaat klaagster] heeft mij op 16 januari jl. per e-mail een concept beroepschrift gestuurd met de vermelding dat e.e.a. zou worden ingediend. Gelet op het eerdere onbetrouwbare handelen van de cliënte van [advocaat klaagster], was er reeds scepsis bij cliënt of het beroepschrift daadwerkelijk zou worden ingediend. (….) Vervolgens is het verzoek tot het afgeven van een verklaring van non appèl door mij dezelfde dag per post aan uw Rechtbank verzonden.

Tijdens mijn vakantie van 17 januari tot en met 4 februari jl. nam mijn kantoorgenoot [mr. E] mijn praktijk waar. Hij heeft de e-mailwisseling van [advocaat klaagster] met het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari jl. vlak voor middernacht gezien. Hij maakte daaruit op dat er sprake was van niet-ontvankelijkheid. Vervolgens werd op 21 januari jl. een verklaring van non appèl ontvangen hetgeen bevestigde dat het beroepschrift van [advocaat klaagster] niet tijdig was ingediend. Gelet op het voorgaande achtte [mr. E] zich vrij om de gemeente [plaats] te vragen de echtscheiding in te schrijven.”

2.12    Uit een brief van het gerechtshof Amsterdam van 6 mei 2020 volgt dat klaagster het hoger beroep tegen de beschikking van 16 oktober 2019 heeft ingetrokken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft voor afloop van de beroepstermijn een verklaring van non-appel gevraagd terwijl was aangekondigd dat hoger beroep was ingesteld.

b)    Verweerster of haar vervanger heeft vervolgens de – per vergissing – afgegeven verklaring van non-appel gebruikt om de echtscheiding te laten inschrijven wetende dat binnen de beroepstermijn hoger beroep was ingesteld. Willens en wetens is gebruik gemaakt van een foutieve verklaring van non-appel. Aan de rechtbank is onvolledige en/of onjuiste informatie verschaft, evenals aan de ambtenaar van de gemeente.

c)    Verweerster heeft klaagster in een brief aan de rechtbank van onbetrouwbaar handelen beschuldigd. Verweerster heeft gesteld dat zij daarom geen waarde hoefde te hechten aan het door haar tijdig ontvangen concept-beroepschrift. Dat is onnodig grievend en ongepast.

3.2    Ter zitting heeft klaagster, na excuses van verweerster, klachtonderdeel c ingetrokken. Dit klachtonderdeel zal dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klaagster verwijt verweerster dat zij voor afloop van de beroepstermijn een verklaring van non-appel heeft gevraagd, terwijl was aangekondigd dat hoger beroep was ingesteld.

5.3    Verweerster stelt dat zij geen onjuiste informatie aan de rechtbank heeft verstrekt. Op het moment van het schrijven van haar brief was er nog geen bewijs dat het beroepschrift daadwerkelijk was ingediend. Toen verweerster op 16 januari 2020 om 17.00 uur nog geen bewijs had gezien dat daadwerkelijk hoger beroep was ingesteld, heeft zij vanwege haar vakantie de brief op 16 januari 2020 per post verstuurd, zodat deze pas na het verstrijken van de appeltermijn in behandeling zou worden genomen.

5.4    Vaststaat dat verweerster op 16 januari 2020 per post een brief aan de rechtbank heeft gezonden met het verzoek om een verklaring van non-appel, terwijl door klaagsters advocaat reeds een conceptberoepschrift aan verweerster was gezonden met de mededeling dat dit beroepschrift later die dag zou worden ingediend bij het gerechtshof. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster niet onbetamelijk gehandeld. Zij heeft immers op 16 januari 2020 haar brief per post verstuurd, in de wetenschap dat deze brief pas na afloop van de beroepstermijn ontvangen zou worden. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënt en heeft daarbij de belangen van klaagster als wederpartij niet onnodig of onevenredig geschaad. Verweerster mocht er immers van uitgaan dat geen verklaring van non-appel zou worden afgegeven indien namens klaagster daadwerkelijk hoger beroep was ingesteld. Bovendien heeft verweerster  toegelicht dat ze redenen had om te betwijfelen of daadwerkelijk een beroepschrift zou worden ingediend, mede omdat klaagster zelf om de echtscheiding had verzocht en de verzoekster tot echtscheiding dan niet tegen de toewijzing van het echtscheidingsverzoek in hoger beroep kan gaan. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.5    Klaagster verwijt verweerster dat zij (of haar vervanger) vervolgens de – per vergissing – afgegeven verklaring van non-appel heeft gebruikt om de echtscheiding te laten inschrijven wetende dat binnen de beroepstermijn hoger beroep was ingesteld.

5.6    Vaststaat dat het niet verweerster is geweest, maar haar waarnemer, die de verklaring van non-appel heeft gebruikt om de echtscheiding te laten inschrijven. Nu niet blijkt van enige instructie van verweerster daartoe, lijkt sprake van zelfstandig handelen van de waarnemer. Het handelen van de waarnemer kan naar het oordeel van de raad verweerster niet aangerekend worden. Aan verweerster kan daarom op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 17 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.