Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:104
Zaaknummer
20-828/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk, omdat alleen klager sub 4 zich over een onderdeel kan beklagen. Klacht voor het overige ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder zich ten onrechte heeft uitgegeven als advocaat van een derde. Eveneens is niet gebleken dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn status en/of klagers heeft geïntimideerd, bedreigd, gepest of tegen klagers heeft gelogen. Verweerder heeft de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 17 mei 2021
in de zaak 20-828/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 juni 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1194886/EJH/SH van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2021. Daarbij waren klagers sub 2, 3 en 4, alsmede verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en bijlage A. De klacht was ingediend door de VvE (klaagster 1). Daarna hebben klagers 2 tot en met 6 zich, na toestemming van de voorzitter, gevoegd als klagers.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster 1 is een Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE). Klagers 2 tot en met 6 zijn de bewoners van het pand (hierna: de bewoners). De VvE en de bewoners hebben een geschil met V BV. V BV wordt bijgestaan door verweerder.
2.3 V BV heeft één appartement gekocht in het pand. Zij wilde ook de zolderkamers kopen om daar een tweede appartement te realiseren. Met de bewoners heeft een ruil in vierkante meters plaatsgevonden onder de voorwaarde dat V BV verbouwingen in het pand zou betalen en achterstallig onderhoud zou laten uitvoeren. Het geschil tussen V BV en de bewoners is ontstaan toen de splitsingsakte en tekening waren gewijzigd en de werkzaamheden werden uitgevoerd.
2.4 V BV heeft voor de verbouwingen een externe aannemer ingeschakeld. Bij de verbouwingswerkzaamheden is een aantal fouten gemaakt. Ook is er wrevel ontstaan tussen de aannemer, een aantal onderaannemers en de bewoners. Een aannemer is failliet gegaan en de andere aannemer wilde niet meer in het pand werken als gevolg van die wrevel.
2.5 Op 4 juni 2019 heeft verweerder in een brief aan (de bestuurder van) de VvE (zijnde klager 4) onder meer geschreven:
“10. Hierbij zend ik u de factuur gericht aan [klager 4][adres] van [bedrijf C] te [plaats], in verband met het vervangen van de cv-ketel van [klager 4]”
2.6 Onder meer op 11 juni 2019 heeft een algemene ledenvergadering van de VvE plaatsgevonden. Verweerder was daarbij, samen met de bestuurder van V BV, aanwezig.
2.7 De VvE heeft conservatoire beslagen laten leggen op de twee appartementsrechten van V BV. Verweerder heeft hierop, nadat bleek dat een minnelijke regeling niet mogelijk was, namens V BV klagers in kort geding gedagvaard. Hij heeft dat kort geding later weer ingetrokken.
2.8 Op 18 november 2019 heeft verweerder een e-mail met als onderwerp “[V BV]/[klaagster 1] ALV notulen aan klager 4 gestuurd, met een kopie aan de bestuurder van V BV en een derde persoon. Bij e-mail van 20 november 2020 heeft klaagster 2 verweerder erop gewezen dat de e-mail naar de verkeerde persoon is gestuurd en hem meegedeeld dat zij ervan uitgaat dat hij dit datalek op gepaste wijze meldt.
2.9 Op 27 november 2019 heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde van klaagster geschreven:
“Er is geen sprake van een data lek zoals bedoeld in de Wet.
Het gaat m.i. niet om persoonlijke informatie doch om notulen der VvE. Ziet u dat anders?”
2.10 De gemachtigde van klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Daarnaast herhaal ik graag nogmaals mijn vraag of dit wellicht vaker is voorgekomen.”
2.11 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik ben het niet met u eens.
Het is nooit eerder voorgekomen en zal natuurlijk nooit meer gebeuren.”
2.12 Bij e-mail van vrijdag 29 november 2019 heeft de bestuurder van V BV klager 4 gevraagd naar een recenter bankafschrift (van de bankrekening van de VvE) en een polis van de opstalverzekering.
2.13 Op zaterdag 30 november 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager 4 onder meer geschreven:
“Cliënte [V BV] heeft informatie nodig van de VvE (…) Er is dus haast bij en de ervaring heeft geleerd dat u telkens geruime tijd neemt om aan uw eigen eenvoudige toezeggingen te voldoen, vandaar dat ik u nu reeds moet sommeren. (…)
Ik verzoek u, voor zover nodig u daartoe sommerend ervoor zorg te dragen dat uiterlijk op maandag 2 december (…) cliënte de hiervoor genoemde stukken zal hebben ontvangen, bij voorkeur per e-mail. Mocht u aan deze sommatie niet voldoen dan stel ik de VvE en u aansprakelijk voor de schade die daarvan het gevolg zal zijn en zal ik onmiddellijk in kort geding ageren. Voor dat geval kunt u uiterlijk op dit datum en tijdstip uw verhinderdata aan mij kenbaar maken voor een kort geding in de komende week.
Voor het geval deze sommatie onnodig zou zijn omdat u aan een eenvoudig verzoek zou hebben voldaan, bied ik mijn excuses aan voor de sommatie.”
2.14 Op 13 december 2019 heeft dhr. G (van bedrijf C) in een e-mail aan verweerder geschreven:
“Bijgevoegd factuur heb ik nog steeds niet gehad van [dhr. R en partner]. Zou jij de vordering voor mij kunnen incasseren?”
2.15 Bij brief van 16 december 2019 heeft verweerder zich tot klager 4 gewend en onder meer geschreven:
“Tot mij wendde zich [dhr. G] te [plaats], h/o [bedrijf C].
In uw opdracht en voor uw rekening heeft cliënt werk verricht en zaken geleverd in het kader van het vervangen CV Ketel. Cliënt zond aan u zijn factuur van 20 februari 2019 die door u onbetaald werd gelaten. (…)
Bij deze verzoek ik u, voor zover nodig u daartoe sommerend, het laatstgenoemde bedrag binnen 15 dagen na heden te voldoen.”
2.16 Eind december 2019 heeft verweerder, namens V BV, klagers opnieuw in kort geding gedagvaard. Op de zitting hebben klagers en V BV een schikking bereikt.
2.17 Op 5 februari 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan dhr. R en klaagsters advocaat. De gemachtigde van klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven:
“Graag herinner ik je aan de brief van [advocaat klaagster] d.d. 21 januari waarin duidelijk wordt verzocht voortaan alle communicatie rechtstreeks naar mij te sturen. Graag hier ook naar handelen.“
2.18 Verweerder heeft op 6 februari 2020 in een e-mail aan de gemachtigde van klaagster geschreven:
“Zowel in de bodemprocedure als in het kort geding als in zake andere onderwerpen wilt u dat ik geen enkel contact meer heb tot nader order met [advocaat klaagster]. Klopt dat?”
2.19 Op 2 mei 2020 heeft verweerder in een e-mail het volgende geschreven:
“[“Bouwkundig adviseur] wordt kennelijk wat nerveus over zijn inkomen. Hij kan mooi even wachten tot de 4e etage is verkocht.”
2.20 De bouwkundig adviseur heeft vervolgens in een e-mail van diezelfde dag aan onder meer verweerder onder meer geschreven:
“De werkzaamheden (…) zijn afgerond voor dit deel, factuur is verstuurd waarvan zoals bekend het betalingstermijn is verstreken. [V BV] geeft aan te betalen als het appartement verkocht is, nu een mail van zijn advocaat dat ”[bouwkundig adviseur] mooi even kan wachten”, hier ben ik niet van gediend. Wij gaan een herinnering sturen aan [V BV} ervan uitgaande dat er alsnog netjes betaald wordt zo niet zullen wij de nodige stappen ondernemen.
Ik begrijp niet wat [verweerder] hiermee van doen heeft, hij is hier geen partij in.
Jullie zullen begrijpen dat dit een onprettige situatie is en wil met klem de VvE verzoeken om er voor te zorgdragen dat [V BV} tot betaling over gaat.”
2.21 Op 4 juni 2020 heeft verweerder een e-mail aan de advocaat van klaagster gestuurd waarin hij verzoekt om uitstel van de geplande conclusie en descente.
2.22 Klaagsters advocaat heeft op 5 juni 2020 per e-mail aan verweerder laten weten dat klaagster niet instemt met het verzoek om uitstel. Voor een toelichting verwijst de advocaat naar de gemachtigde van klaagster.
2.23 De gemachtigde heeft vervolgens op 7 juni 2020 in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Het is ons onduidelijk waarom nu via onze advocaat is verzocht of wij akkoord gaan met uitstel totdat de werkzaamheden zijn afgerond, dit in tegenspraak tot ons meermaals gedane verzoek om rechtstreeks met ons te communiceren om de juridische kosten niet te laten oplopen.”
2.24 Op 13 juni 2020 heeft klaagster 2 namens klaagster 1 bij de deken een klacht ingediend bij verweerder. Bij e-mail aan de raad van 16 november 2020 heeft klaagster 2 de raad verzocht om ook de bewoners als klagers aan te merken. De voorzitter heeft dit verzoek gehonoreerd.
2.25 Op 30 juni 2020 heeft dhr. G in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:
“In opdracht van [dhr. R] heb ik een CV Ketel vervangen in de woning van [dhr. R] [adres]. Op 20 februari 2019 heb ik hem mijn factuur gezonden maar hij heeft die niet betaald. Hij heeft hem ook niet betwist.
Ik heb jou toen opdracht gegeven om die factuur te incasseren”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich onterecht uitgegeven als advocaat van een derde partij.
b) Verweerder heeft misbruik gemaakt van zijn status.
c) Verweerder heeft opzettelijk de verhouding tussen partijen verslechterd.
d) Verweer heeft inbreuk gemaakt op de privacy door documenten naar een derde te mailen (met dezelfde voornaam als de gemachtigde van klaagster) zonder dit te melden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klagers verwijten verweerder allereerst dat hij zich ten onrechte heeft uitgegeven als advocaat van een derde partij.
5.3 Verweerder heeft toegelicht dat V BV voor haar werkzaamheden een externe aannemer in de arm heeft genomen, die een aantal onderaannemers bij het werk heeft betrokken. Een van die onderaannemers was de heer G. Het behoorde niet tot de in opdracht van V BV te verrichten werkzaamheden om een nieuwe cv-ketel te plaatsen in het appartement van klager 4. Klager 4 heeft de opdracht tot het leveren en plaatsen van de cv-ketel persoonlijk verstrekt aan de heer G. Klager 4 heeft de factuur van de heer G onbetaald gelaten. Op 13 december 2019 heeft de heer G verweerder opdracht gegeven tot het nemen van incassomaatregelen jegens klager 4. Daarop heeft verweerder klager 4 op 16 december 2019 een sommatiebrief gestuurd, aldus verweerder.
5.4 De raad overweegt als volgt. De sommatiebrief van 16 december 2019 (zie hiervoor, 2.15) is uitsluitend gericht aan klager 4. Alleen klager 4 kan zich daarover beklagen. Dit betekent dat klachtonderdeel a), voor zover dit klachtonderdeel is ingediend door klagers 1 tot en met 3 en 5 en 6, niet-ontvankelijk is. Voor zover klachtonderdeel a) is ingediend door klager 4, geldt dat, gelet op het met stukken onderbouwde verweer van verweerder dat hij wel opdracht heeft gekregen, niet is gebleken dat verweerder zich ten onrechte heeft uitgegeven als advocaat van de heer G. Klachtonderdeel a) is voor het overige ongegrond.
5.5 De raad overweegt hierbij ten overvloede nog dat de vraag of verweerder namens de heer G klager 4 terecht een sommatiebrief heeft gestuurd – klagers hebben in repliek aangevoerd dat de betreffende factuur allang door V BV zou zijn betaald – een vraag is die moet worden beantwoord door de civiele rechter en niet door de tuchtrechter.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn status. Volgens klagers heeft verweerder als algemene tactiek aangenomen “hen te intimideren, te bedreigen met advocaatkosten, te pesten en tegen hen te liegen”. Verweerder heeft onder andere een algemene ledenvergadering van de VvE “gekaapt” om klagers te beletten rechtsbijstand in te schakelen. Sindsdien weet verweerder iedere algemene ledenvergadering van de VvE te ontregelen. Vanaf zijn inmenging heeft verweerder gepoogd het geschil te beslechten door te dreigen met juridische kosten. Dat heeft verweerder gestalte gegeven door de advocaat van klagers aan het werk te houden met trivialiteiten. Op de kortgedingzitting heeft verweerder geprobeerd misbruik te maken van het feit dat klagers niet werden bijgestaan door een advocaat, aldus nog steeds klagers.
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat V BV hem heeft gevraagd haar bij te staan tijdens de algemene ledenvergaderingen van de VvE. Dat is volgens de statuten van de VvE toegestaan. Verweerder heeft vanaf het begin van zijn bemoeiingen met de kwestie aan zowel V BV als aan de bewoners duidelijk gemaakt welke juridische problematiek er speelde en dat een en ander zou kunnen leiden tot langdurige en kostbare procedures. Verweerder heeft op de vergaderingen daarom meermalen meegedeeld dat het wellicht verstandig zou zijn de kosten, die gemoeid zouden zijn met langdurige procedures, beter zouden kunnen worden besteed aan de verbouwingen zelf en dat dat tot aanzienlijk snellere resultaten zou kunnen leiden. De algemene ledenvergaderingen die verweerder heeft bijgewoond, verliepen zonder uitzondering problematisch. Verweerder betwist dat hij zich met trivialiteiten tot de advocaat van klagers heeft gewend. Het aanhangig maken en vervolgens intrekken van het kort geding heeft verweerder gedaan omdat het zich liet aanzien dat een kort geding toch niet nodig was omdat partijen met elkaar in gesprek raakten. Toen dat gesprek niet tot resultaat leidde, heeft verweerder het kort geding alsnog aanhangig gemaakt, aldus verweerder.
5.8 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder, dat klagers niet of onvoldoende hebben betwist, is niet gebleken dat verweerder misbruik van zijn status heeft gemaakt en/of klagers heeft geïntimideerd, bedreigd, gepest of tegen klagers heeft gelogen. Dat de algemene ledenvergaderingen van de VvE waarbij verweerder aanwezig is geweest problematisch zijn verlopen, daar zijn partijen het over eens. Dat dit (geheel) aan verweerder te wijten is, is niet gebleken. Dat verweerder namens V BV (uitgebreid) commentaar heeft geleverd op de van de vergadering opgemaakte notulen, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft voorts toegelicht waarom hij het kort geding heeft ingetrokken. Verweerder heeft dat gedaan in het belang van alle partijen, omdat mogelijk een minnelijke schikking zou kunnen worden bereikt. Toen bleek dat dit niet mogelijk was, heeft hij alsnog een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt. Dat, en de in de ogen van klagers ongelukkige timing daarvan, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Evenmin is tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder namens V BV sommaties aan klagers heeft gestuurd. Verweerder had in zijn communicatie met klagers wellicht terughoudender kunnen zijn met zijn sommaties, maar tegelijkertijd geldt dat verweerder dit heeft gedaan in het belang van V BV en is niet gebleken dat hij daarmee de belangen van klagers onnodig en onevenredig heeft geschaad. Het is de raad verder niet gebleken dat verweerder de advocaat van klagers aan het werk heeft gehouden met trivialiteiten. Verweerder heeft, tegen de afspraak in, eenmaal de advocaat van klagers benaderd met een verzoek om uitstel. Verweerder had zich daarvoor beter direct kunnen wenden tot klaagster 2. Van onbetamelijk handelen is echter geen sprake. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.9 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij opzettelijk de verhoudingen tussen partijen heeft verslechterd. Volgens klagers heeft V BV hen op een vrijdag eind van de middag in een vriendelijke e-mail verzocht documentatie toe te sturen. Binnen 24 uur heeft verweerder een e-mail aan klagers gestuurd met daarin een sommatie, een dreiging met aansprakelijkstelling en een kort geding als niet binnen 48 uur aan het verzoek wordt voldaan. Verweerder heeft voorts de door klagers en V BV ingeschakelde erkende onafhankelijke bouwkundig adviseur onbeschoft behandeld door zijn cliënt te adviseren de betalingstermijn van de factuur te negeren, aldus klagers.
5.10 Verweerder heeft betwist dat hij dreigementen heeft geuit en dat hij V BV heeft geadviseerd enige betalingstermijn van een factuur doelbewust te negeren. Verweerder heeft zich vanaf het begin ervoor ingespannen om partijen om tafel te krijgen. Het behoort tot zijn taak om een wederpartij duidelijk te maken dat een cliënt op goede gronden niet instemt met alle eisen en stellingen van die wederpartij. Dat een wederpartij dat niet prettig vindt en dat daardoor de verhoudingen verharden kan verweerder soms niet voorkomen, zeker als een wederpartij weigert om een schikking te bespreken, aldus verweerder.
5.11 De raad overweegt als volgt. Klagers hebben ter onderbouwing van dit klachtonderdeel allereerst verwezen naar de e-mail van verweerder van 30 november 2019 (zie hiervoor, 2.13). Anders dan klagers kennelijk vinden, heeft verweerder met die e-mail de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Verweerder heeft in die e-mail het belang van V BV bij tijdige aanlevering van de gevraagde informatie toegelicht en klager 4 gewezen op de gevolgen van niet tijdige aanlevering. Verweerder heeft daarbij nog zijn excuses aangeboden voor het geval de sommatie onnodig zou zijn. Klagers hebben ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verder verwezen naar de e-mail van de bouwkundig adviseur van 2 mei 2020 (zie hiervoor, 2.19). Ook daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder de verhoudingen tussen klagers en V BV opzettelijk heeft verslechterd. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d) inbreuk privacy
5.12 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij documenten naar een derde heeft ge-e-maild met dezelfde voornaam als de advocaat van klagers en dit niet heeft gemeld.
5.13 Verweerder heeft erkend dat het één keer is voorgekomen dat hij een e-mail over het geschil tussen klagers en V BV aan een jurist heeft verzonden met dezelfde voornaam als de advocaat van klagers en dat hij daarvoor zijn excuses heeft aangeboden.
5.14 De raad is van oordeel dat deze omissie van verweerder van onvoldoende gewicht is om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart:
- klachtonderdeel a), voor zover ingediend door klagers 1, 2, 3, 5 en 6, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel a), voor zover ingediend door klager 4, en klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 17 mei 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.