Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:112

Zaaknummer

20-1021/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening. Verweerster heeft de zaak in aanloop naar het kort geding zorgvuldig met klager heeft voorbereid. Bij het opstellen van de kort geding dagvaarding heeft verweerster naar het oordeel van de raad geen steken laten vallen en van het op zorgvuldige wijze voorbereiden van een mondelinge behandeling in kort geding maakt het opstellen van een pleitnota deel uit. In het Procesreglement is bepaald dat partijen ter zitting een pleitnotitie kunnen voordragen en overleggen. Dat verweerster tijdens de zitting van de rechter niet de gelegenheid heeft gekregen om de pleitnota voor te dragen en te overleggen is uitzonderlijk en met die omstandigheid had zij redelijkerwijs geen rekening hoeven te houden. De rechter heeft ter zitting de regie zodat verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat de rechter, in afwijking van hetgeen gebruikelijk is, haar niet de mogelijkheid heeft gegeven om de pleitnotitie voor te dragen en te overleggen. De klacht is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 21 juni 2021

in de zaak 20-1021/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail d.d. 10 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 22 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|20|035K van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 april 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en van de nagekomen e-mail met bijlage van verweerster d.d. 9 april 2021 .  

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft klager bijgestaan in geschillen voortvloeiend uit de echtscheidingszaak tussen klager en diens ex-echtgenote, die samen een minderjarige zoon hebben.

2.3    Klagers ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”, heeft de bij beschikking d.d. 11 juli 2011 omgangsregeling per 26 september 2019 opgeschort, waarna klager zich voor rechtsbijstand heeft gewend tot verweerster. Op 30 september 2019 heeft ten kantore van verweerster een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft klager geadviseerd om een kort geding procedure jegens de vrouw aanhangig te maken.

2.4    Verweerster heeft vervolgens een kort geding dagvaarding geconcipieerd en aan klager toegestuurd. De dagvaarding is na bespreking met en akkoord van klager op 23 oktober 2019 uitgebracht.

2.5    Op 12 november 2019 heeft verweerster de door (de advocaat van) de vrouw ingediende conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, aan klager doorgestuurd. Bij brief d.d. 15 november 2019 heeft verweerster namens klager aanvullende stukken in het geding gebracht.

2.6    Verweerster heeft met het oog op de mondelinge behandeling van het kort geding een pleitnota opgesteld.

2.7    Op 19 november 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechter heeft verweerster tijdens de zitting niet de gelegenheid gegeven om de pleitnota voor te dragen.

2.8    Ter zitting was aanwezig een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, die een advies heeft uitgebracht.

2.9    Bij vonnis d.d. 27 november 2019 heeft de voorzieningenrechter klagers vorderingen afgewezen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij:

1.    nalatig is geweest in haar handelen voorafgaand en tijdens een kort geding inzake de omgangsregeling met de zoon van klager;

2.    klager niet heeft gewezen op het risico dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling kan beslissen of een pleitnota al dan niet kan worden voorgedragen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de klacht blijkt dat klager teleurgesteld is over de inhoud van het vonnis d.d. 27 november 2019. Dat betekent echter niet dat verweerster automatisch tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij klager niet naar behoren heeft bijgestaan. In het algemeen moet overigens worden opgemerkt dat veelal meerdere juridische benaderingen mogelijk zijn, en dat het niet aan de raad is om te beoordelen of het ene alternatief beter is dan het andere, zolang de advocaat bij het maken van zijn keuzes maar blijft binnen hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De raad is van oordeel dat de procesvoering zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.

5.3    Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerster de zaak in aanloop naar het kort geding zorgvuldig met klager heeft voorbereid. Bij het opstellen van de kort geding dagvaarding heeft verweerster naar het oordeel van de raad geen steken laten vallen en van het op zorgvuldige wijze voorbereiden van een mondelinge behandeling in kort geding maakt het opstellen van een pleitnota deel uit. In het Procesreglement is bepaald dat partijen ter zitting een pleitnotitie kunnen voordragen en overleggen. Dat verweerster tijdens de zitting van de rechter niet de gelegenheid heeft gekregen om de pleitnota voor te dragen en te overleggen is uitzonderlijk en met die omstandigheid had zij redelijkerwijs geen rekening hoeven te houden. De rechter heeft ter zitting de regie zodat verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat de rechter, in afwijking van hetgeen gebruikelijk is, haar niet de mogelijkheid heeft gegeven om de pleitnotitie voor te dragen en te overleggen. Verweerster heeft naar bevind van zaken gehandeld en heeft ingespeeld op de situatie zoals die zich ter zitting voordeed, waarbij zij heeft geprobeerd om klagers belangen zo goed mogelijk te behartigen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster gehandeld conform hetgeen van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De klacht is op grond van het bovenstaande in beide onderdelen ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.  

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.

 

Griffier    Voorzitter