Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:128

Zaaknummer

21-363/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De klacht over de eigen advocaat is kennelijk ongegrond. Voor de kwalificatie van het handelen van verweerster als tuchtrechtelijk verwijtbaar dient eerst vastgesteld te worden dat de verweten handeling feitelijk heeft plaatsgevonden. Bij gebrek aan door klaagster hiervan geleverd bewijs is dit hier niet mogelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  31 mei 2021

in de zaak 21-363/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over: 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 10 maart 2021 met kenmerk mb/1276305, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is op 20 maart 2020 aangehouden. Verweerster had toen piketdienst en heeft van de Raad voor Rechtsbijstand een melding consultatiebijstand ontvangen, die zij heeft geaccepteerd.

1.2    Op 25 maart 2020 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Op diezelfde dag heeft verweerster zich als advocaat van klaagster gesteld bij de rechtbank.

1.3    Op 10 juli 2020 heeft verweerster zich op verzoek van klaagster onttrokken als advocaat.

1.4    Klaagster is door de rechtbank bij verstekvonnis veroordeeld. Op 27 augustus 2020 heeft klaagster hoger beroep ingesteld en een appelschriftuur bij het gerechtshof ingediend.

1.5    Op 29 oktober 2020 heeft klaagster van de strafgriffie van het gerechtshof vernomen dat verweerster zich als advocaat van klaagster had gesteld. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster de strafgriffie van het gerechtshof geschreven:

“Ik begreep van [klaagster] dat ik bij jullie gesteld sta in deze zaak. Wellicht dat jullie automatisch mij hebben opgenomen als advocaat, aangezien ik eerder in de zaak gesteld ben geweest maar ik heb mij 10-7-2020 al onttrokken. Ik verzoek u vriendelijk mij te onttrekken aangezien [klaagster] geen advocaat wenst.”

1.6    Op 6 november 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.7    Bij e-mail van 11 november 2020 heeft een medewerkster van de strafgriffie verweerster geschreven:

“Naar aanleiding van uw mail en telefonisch contact heb ik nagevraagd hoe het kon dat u als advocaat stond ingevoerd in de zaak van [klaagster], terwijl u zich al in eerste aanleg onttrokken heeft en zich niet opnieuw gesteld heeft.

Naar nu blijkt is dit automatisch ingevuld in ons systeem met de melding van het hoger beroep die wij op 27 augustus 2020 van de rechtbank Amsterdam kregen. Het lijkt erop dat het daar dus al niet goed is gegaan en uw onttrekking van 10 juli daar niet goed verwerkt is. Als de afdeling het dossier ontvangt van de rechtbank wordt dit vaak nog gecontroleerd, maar op moment dat u onderstaande mail stuurde was het dossier nog niet binnen. Nadat wij onderstaande mail van u kregen, heeft een collega in het systeem gezet dat u zich op 29-10-20 onttrokken heeft.

Om verdere misverstanden met [klaagster] te voorkomen heb ik deze melding nu helemaal uit het systeem verwijderd bij deze zaak.”

1.8    Op 17 november 2020 heeft klaagster haar klacht over verweerster aangevuld.

1.9    Bij e-mail van 18 november 2020 heeft de medewerkster van de strafgriffie verweerster onder meer geschreven:

“Buiten de mail en telefoongesprekken waarin u aangaf zich nooit gesteld te hebben in hoger beroep in deze zaak, is er geen enkele correspondentie of ander contact met u of van u geweest over deze zaak.”

1.10    Op 18 november 2020 en op 6 en 11 februari 2021 heeft klaagster haar klacht over verweerster wederom aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich zonder medeweten en instemming van klaagster als advocaat van klaagster gesteld bij het gerechtshof en nadien voor de zittingen van 1 februari en 15 maart 2021.

b)    Verweerster heeft zonder medeweten en instemming van klaagster uitstel gevraagd voor klaagsters onderzoekswensen en klaagsters appelschriftuur ingetrokken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster heeft met stukken onderbouwd dat zij zich op 10 juli 2020 bij de rechtbank heeft onttrokken aan de zaak van klaagster en dat zij door een administratieve fout in hoger beroep als advocaat van klaagster vermeld is blijven staan. De voorzitter verwijst hierbij naar de e-mail van de strafgriffie van het gerechtshof van 11 november 2020. Dat verweerster bij het gerechtshof als advocaat van klaagster stond gesteld, is dan ook niet aan verweerster te wijten.

4.2    Wat betreft de zittingen van 1 februari en 15 maart 2021 heeft verweerster ontkend dat zij zich heeft gesteld. Klaagster heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerster zich wél heeft gesteld voor deze zittingen. In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen omtrent het handelen van de advocaat uiteen lopen en waarin niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dat wil niet zeggen dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan het woord van verweerster. Voor de kwalificatie van het handelen van verweerster als tuchtrechtelijk verwijtbaar dient eerst vastgesteld te worden dat de verweten handeling feitelijk heeft plaatsgevonden. Bij gebrek aan door klaagster hiervan geleverd bewijs is dit hier niet mogelijk.

4.3    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.4    Voor zover klaagster dit klachtonderdeel handhaaft geldt dat klaagster tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat verweerster uitstel heeft gevraagd voor klaagsters onderzoekswensen en/of klaagsters appelschriftuur heeft ingetrokken. Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 31 mei 2021