Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:113

Zaaknummer

210055

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft te laat beroep ingesteld (beroepstermijn laten verstrijken). Nadat hij dit zelf constateerde, heeft hij direct excuses gemaakt aan zijn cliënt en de proceskostenveroordeling voor zijn rekening genomen. De raad heeft de klacht gegrond verklaard zonder oplegging van maatregel. In beroep komt klager op met een aantal nieuwe verwijten, die het hof niet-ontvankelijk verklaart. Twee door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdelen (mogelijkheid ontnomen zegje te doen bij de rechter en langer wachten op bodemprocedure) betreffen de gevolgen van het te laat indienen van beroep door verweerder en missen naar het oordeel van het hof daarom zelfstandig belang. Voor zover klager door hem gemaakte kosten voor de beroepsprocedure vergoed wenst te zien, oordeelt het hof dat die kostenposten onvoldoende onderbouwd zijn. Voor zover klager verzocht heeft om een schadevergoeding, oordeelt het hof dat dit aan de civiele rechter is voorbehouden. De beroepsgronden falen. Het hof legt anders dan de raad een maatregel op aan verweerder, omdat hij een fout heeft gemaakt die van voldoende ernst is om daartegen een zakelijke terechtwijzing te geven. Het hof legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op. Proceskostenveroordeling voor zowel procedure raad als procedure hof.

Uitspraak

BESLISSING

van 4 juni 2021

in de zaak 210055

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 18 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) (zaaknummer: 20-578/DH/RO). In deze beslissing is van de klacht van klager onderdeel a gegrond en zijn de onderdelen b, c, d en e ongegrond verklaard. Aan verweerder is geen maatregel opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de vergoeding van het griffierecht aan klager.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:25 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 12 februari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van de zijde van verweerder, ingekomen op 30 maart 2021.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 9 april 2020. Daar verschenen klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. B.D.W. Martens, en verweerder. De gemachtigde van klager heeft het standpunt van klager toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2    Klager is verwikkeld geweest in een kortgedingprocedure tegen zijn verhuurder. In een vonnis van 19 juni 2019 is bepaald dat de verhuurder mag overgaan tot ontruiming van klagers huurwoning.

3.3    Klager heeft zich tot verweerder gewend voor het instellen van hoger beroep tegen voornoemd vonnis. Op 9 juli 2019 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden.

3.4    Op 10 juli 2019 heeft verweerder de advocaat van de verhuurder aangeschreven met het verzoek de op 12 juli 2019 geplande ontruiming uit te stellen. De advocaat van de verhuurder heeft diezelfde dag laten weten dat de ontruiming niet zou worden uitgesteld.

3.5    Op 19 juli 2019 is de hoger beroepsdagvaarding betekend aan de verhuurder.

3.6    Op 23 augustus 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager geschreven:

“Eergisteren besprak ik met u dat het hoger beroep door mij 1 dag te laat is ingediend. Ik heb een maand aangehouden als termijn, terwijl dit vier weken had moeten zijn.

Het gerechtshof heeft geconstateerd dat het hoger beroep te laat is ingediend zodat het niet-ontvankelijk is, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten. Dit is een formaliteit want ik kan het niet meer veranderen of goed praten. Het is zinloos en slechts kostenverhogend om het gerechtshof en de wederpartij nog werkzaamheden te laten verrichten. Het beste is daarom om het te laat ingediende hoger beroep daarom in te trekken. Uiteraard zal ik de proceskostenveroordeling voor mijn rekening nemen. (…)

Ik heb u mijn excuses aangeboden voor mijn fout. Ook heb ik aangeboden u te helpen te zoeken naar een passende huurwoning door binnen mijn netwerk navraag te doen. (…)

Ook wil ik u helpen bij het door u ingediende bezwaar tegen de opname in het Regionaal vangnet. (…)

Graag verneem ik of u mij toestemming geeft om het te laat ingediende hoger beroep in te trekken omdat het toch niet ontvankelijk is en alleen maar kostenverhogend is om het te laten doorlopen.

Zodra ik terug in Nederland ben zal ik u uitnodigen op kantoor om alles nog eens toe te lichten en u nogmaals mijn excuus aan te bieden.”

3.7     Op 16 september 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, zijn jurist en verweerder. Klager en verweerder zijn het volgende overeengekomen:

“[Klager] geef [verweerder] opdracht tot het intrekken van de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis in kort geding van 19 juni 2019 van de rechtbank Rotterdam, teneinde de proceskosten niet verder te laten oplopen.

[Verweerder] zal de proceskosten aan de zijde van de wederpartij die voortvloeien uit de hoger beroepsprocedure voor zijn rekening nemen en die betalen aan de wederpartij.

[Verweerder] zal gebruik maken van zijn netwerk om een huurwoning voor [klager] proberen te vinden.”

Ook is afgesproken dat een bodemprocedure over de kwestie met de verhuurder wordt gestart, als alternatief voor een hoger beroepsprocedure tegen het kortgedingvonnis.

3.8    Op 26 september 2019 stond een bespreking gepland tussen klager en verweerder. Deze bespreking ging niet door vanwege een plotseling opgekomen verhindering van verweerder. Klager verscheen wel bij verweerder op kantoor. Partijen verschillen van mening over wat er zich die dag heeft afgespeeld. Diezelfde dag schrijft verweerder in een e-mail aan klager:

“U vertrouwt mij duidelijk niet meer.

Ik ben vooralsnog niet meer bereid voor u nog op te treden. U zult een andere advocaat moeten zoeken voor het voeren van de bodemprocedure.”

3.9     Op 2 oktober 2019 heeft er een laatste bespreking plaatsgevonden tussen onder meer klager en verweerder.

 

4    KLACHT

4.1    De klacht van klager tegen verweerder houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft de hoger beroepsdagvaarding te laat laten betekenen aan de wederpartij;

b) Klager klaagt dat hij door de te late indiening niet inhoudelijk heeft kunnen reageren;

c) Verweerder en klager hebben na de ontdekking van de fout schriftelijk vastgelegd dat de hoger beroepsprocedure wordt ingetrokken en dat verweerder de proceskosten van de wederpartij betaalt. Klager klaagt dat dit niet de juiste oplossing is. Door het intrekken van het hoger beroep hoeft verweerder geen proceskostenveroordeling te vergoeden aan de verhuurder. Klager heeft echter wel griffierecht en een eigen bijdrage betaald. Verweerder laat klager daarmee opdraaien voor zijn tekortkoming;

d) Door verweerders fout heeft klager schade geleden, waaronder de proceskosten voor het kort geding, immateriële schade en investeringen in de woning. Door de ontruiming zijn de investeringen in de woning verloren gegaan en daarmee is het een schadepost voor klager;

e) Door het missen van de hoger beroepstermijn moet klager langer wachten voordat een bodemprocedure een ander licht kan werpen op het vonnis van 19 juni 2019.

 

5    BEOORDELING

overwegingen raad

5.1    De raad heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard. Verweerder heeft erkend dat hij de hoger beroepsdagvaarding te laat heeft laten betekenen en heeft zijn excuses aangeboden. De raad heeft overwogen dat verweerder de door hem aanvaarde opdracht niet goed heeft uitgevoerd en daarmee niet heeft voldaan aan de maatstaf “redelijk vakbekwaam” die aan een advocaat wordt gesteld. De raad heeft de gegrondheid van de klacht daarmee een gegeven geacht.

5.2    De raad heeft klachtonderdelen b, c, d en e ongegrond verklaard. De raad heeft daartoe overwogen dat klager de mogelijkheid heeft om een volledige herbeoordeling van de kwestie te krijgen door een bodemprocedure te starten, in welke procedure klager alsnog inhoudelijk kan reageren. Het is klager zelf die er voor heeft gekozen hiertoe nog niet over te gaan. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat het tijdig instellen van hoger beroep de ontruiming van klagers woning had voorkomen. Klager heeft zich pas kort voor de op 12 juli 2019 geplande ontruiming tot verweerder gewend voor bijstand. Een verzoek van verweerder om uitstel van de ontruiming, gedaan voor het verstrijken van de beroepstermijn, is bovendien direct afgewezen. De raad overweegt voorts dat klager op 6 september 2019 akkoord is gegaan met het voorstel van verweerder om de hoger beroepsprocedure in te trekken en de betaling door verweerder van de proceskosten aan de wederpartij. Of die overeenkomst vernietigbaar is, of redelijk en billijk, is volgens de raad een kwestie die is voorbehouden aan de civiele rechter. Dat geldt evenzeer ten aanzien van een oordeel over de geleden schade en de hoogte daarvan. Nog daargelaten dat de tuchtrechter in beginsel niet oordeelt over geleden schade en geen schadevergoedingen toewijst, merkt de raad op dat klager de door hem gestelde schade alsmede het oorzakelijk verband met de door verweerder gemaakte fout op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Tot slot volgt de raad klager niet in zijn stelling dat hij – indien verweerder tijdig hoger beroep had ingesteld – slechts enkele weken op een hoger beroepsuitspraak had moeten wachten. Volgens de raad kent een bodemprocedure bij de kantonrechter in het algemeen een kortere doorlooptijd dan een hoger beroepsprocedure bij een gerechtshof.

beroepsgronden klager

5.3    Klager heeft hoger beroep ingesteld van de ongegrond verklaarde klachten. Door het te laat ingestelde hoger beroep is klager onmiskenbaar in zijn belang geschaad. In kort geding was hij gedagvaard op 3 juni 2019 om te verschijnen op een zitting van 13 juni 2019 betreffende feiten die zich half mei 2019 zouden hebben voorgedaan. Klager had nauwelijks de tijd om te reageren. Het hoger beroep had hem meer tijd gegeven voor een goed verweer. Een snelle behandeling met een goed verweer in hoger beroep had de verhuurder kunnen bewegen om van ontruiming af te zien. Weliswaar heeft klager geen griffierecht hoeven betalen, maar hij heeft wel kosten moeten maken in de vorm van een eigen bijdrage, die als bijzondere bijstand ten behoeve van klager aan verweerder is betaald. Dit, terwijl verweerder de toevoeging in hoger beroep ter declaratie heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand en een toevoegingsvergoeding heeft ontvangen voor een zaak waarin hij de hoger beroepstermijn heeft laten verstrijken. Klager is hiermee benadeeld omdat hij niet opnieuw een toevoeging zal kunnen krijgen voor dezelfde zaak tegen [naam verhuurder], in elk geval niet in hoger beroep. Tot slot moet klager langer op een einduitspraak wachten nu hij alleen nog een bodemprocedure kan opstarten. Deze neemt een lange tijd in beslag. In de zaak van klager is, zoals in de meeste huurzaken, het momentum dan al ruim gepasseerd. Indien verweerder de hoger beroepsdagvaarding tijdig had ingediend, dan had klager snel een beslissing kunnen krijgen, die wellicht tot gevolg had gehad dat klager zijn woning terug zou kunnen krijgen, of de goederen die hij is verloren bij de ontruiming. Klager acht de beslissing van de raad om geen maatregel op te leggen niet juist. De omstandigheid dat verweerder zijn fout heeft erkend en excuses heeft gemaakt aan klager, staat aan het verwijtbare van het handelen van verweerder niet in de weg.

verweer in beroep

5.4    Verweerder voert aan dat klager samen met zijn toenmalige advocaat ter zitting bij de kantonrechter aanwezig is geweest en uitgebreid verweer heeft gevoerd. De stelling van klager dat het hoger beroep het doel had om vóór de ontruiming nog zijn zegje te kunnen doen bij de rechter om die ontruiming mogelijk te voorkomen is onjuist: de ontruiming was niet te voorkomen. Verweerder heeft dit ook direct tijdens het eerste gesprek met klager duidelijk gemaakt.

De ontruiming was al aangezegd tegen 12 juli 2019, terwijl het kennismakingsgesprek met klager plaatsvond op 9 juli 2019. Verweerder heeft overigens op 10 juli 2019 aan de verhuurder het verzoek gedaan om de ontruiming uit te stellen, maar dit verzoek is afgewezen. Klager heeft geen griffierecht en/of eigen bijdrage betaald. Klager heeft dus geen schade geleden. Het is juist dat verweerder de toevoeging inmiddels, na de uitspraak door de raad, heeft gedeclareerd. Verweerder heeft meer dan 10 uren gewerkt in deze zaak. Mocht dit nodig zijn, dan kan een opvolgend advocaat een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand tot heropening van de toevoeging. Verweerder meent overigens dat dit zinloos is, omdat een overname van het hoger beroep zal eindigen in een niet-ontvankelijkheid. Voor een (nieuwe) bodemzaak kan wel degelijk een nieuwe toevoeging worden aangevraagd, nu dit een andere procedure betreft. Verweerder meent dat het verwijt dat hij niet zorgvuldig zou hebben gehandeld in een financiële aangelegenheid dan ook onterecht is. Klager heeft, om voor verweerder onbegrijpelijke redenen, nog steeds geen bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de verhuurder. Dit had klager allang kunnen doen. Verweerder verzoekt het hof om de uitspraak van de raad integraal te bekrachtigen.

overwegingen hof – omvang hoger beroep

5.5    Het hof overweegt als volgt. Voor zover klager nieuwe verwijten in zijn hoger beroep heeft opgeworpen, moet hij daarin niet-ontvankelijk worden geacht. Zo is het verwijt dat verweerder een spoedappel had kunnen (en moeten) instellen voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Datzelfde geldt voor het verwijt aan verweerder dat hij de toevoeging, die was afgegeven voor het procederen in hoger beroep ten behoeve van klager, ten onrechte zou hebben gedeclareerd. Voor zover klager mocht menen dat dit laatste verwijt valt onder klachtonderdeel c volgt het hof hem daarin niet, omdat deze klacht ziet op de financiële afhandeling jegens klager terwijl het nieuwe verwijt zich richt tegen (vermeend) verkeerd gebruik van publieke gelden.

5.6    Klachtonderdelen b en e – klager heeft geen kans gehad om in hoger beroep zijn zaak te bepleiten en moet nu langer wachten totdat hij dit in een bodemprocedure alsnog kan doen – betreffen het onvermijdelijk gevolg van het te laat instellen van hoger beroep (klachtonderdeel a, dat de raad reeds gegrond had verklaard) en kunnen niet worden gezien als zelfstandige klachtonderdelen die beoordeeld moeten worden. Het hof overweegt ten overvloede dat dit alles onverlet laat dat klager nog steeds de mogelijkheid heeft om een bodemprocedure aanhangig te maken om zijn zaak inhoudelijk te bepleiten.

overwegingen hof – klachtonderdeel c

5.7    Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft klager in hoger beroep erkend dat hij geen griffierecht heeft betaald. De eigen bijdrage ter hoogte van € 145,- is als bijzondere bijstand (rechtstreeks) aan verweerder uitbetaald. Het is het hof niet gebleken dat klager zelf kosten heeft moeten maken en klager heeft daar verder ook geen onderbouwing van gegeven. Daarmee is het verwijt dat verweerder deze afspraak over de financiële afhandeling niet had mogen maken met klager dan ook ongegrond.

5.8    Het hof volgt de raad in zijn oordeel ten aanzien van klachtonderdeel d. Een oordeel over geleden schade en de hoogte daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter oordeelt in beginsel niet over geleden schade en wijst geen schadevergoedingen toe.

5.9    De slotsom is dat het hof klager voor een deel niet-ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep en voor het overige alle (overgebleven) klachten ongegrond verklaart.

maatregel

5.10     Ten aanzien van een op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt. De raad heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard, doch heeft afgezien van het opleggen van een maatregel.

De raad heeft daarin laten meewegen dat verweerder zijn fout meteen heeft erkend, excuses heeft gemaakt en in de nasleep daarvan adequaat heeft gehandeld. Ook daartegen heeft klager een bezwaar opgeworpen.

5.11     Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder na het ontdekken van zijn fout adequaat heeft gehandeld. Het missen van een beroepstermijn betreft een serieuze overschrijding van de betamelijkheidsnorm die bij wijze van zakelijke terechtwijzing een maatregel van een waarschuwing rechtvaardigt. Verweerder heeft weliswaar na het ontdekken van zijn fout adequaat gehandeld maar dat laat onverlet dat klager hierdoor geen kans heeft gehad om in hoger beroep zijn zaak te bepleiten en nu langer moet wachten totdat hij dit in een bodemprocedure alsnog kan doen. Ook houdt het hof rekening met het blanco tuchtrechtelijk verleden. Daarom acht het hof de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

proceskostenveroordeling - procedure raad

5.12     Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de raad conform de Richtlijn Kostenveroordeling raden van discipline 2021:

a)    € 25,- reiskosten;

b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c)    € 500,- kosten van de Staat.

5.13     Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.14     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

proceskostenveroordeling – procedure hof

5.15     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep :                                                                                                                                 

a)    € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b)    € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager;

c)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

d)    € 1.000,- kosten van de Staat.

5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

 

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 18 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 20-578/DH/RO, voor zover de raad heeft afgezien van het opleggen van een maatregel;

en doet opnieuw recht:

6.2    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

6.3    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachten voor zover deze voor het eerst zijn aangevoerd in hoger beroep;

6.4    bekrachtigt de beslissing van 18 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 20-578/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd voor het overige;

6.5    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald;

6.6    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.7    veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.8    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.J. Louter, W.F. Boele, G.J.K. Elsen en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.

 

griffier    voorzitter

            

De beslissing is verzonden op 4 juni 2021.