Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:102
Zaaknummer
21-033/A/A
Inhoudsindicatie
De klacht tegen de eigen advocaat is gegrond verklaard en er is een berisping opgelegd. De advocaat heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bij het aannemen van de opdracht onvoldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van zijn cliӫnte en de voor haar bestemde correspondentie aan een derde te richten.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
Van 17 mei 2021
In de zaak 21-033/A/A
Naar aanleiding van de klacht van:
Klaagster
Gemachtigde: mr. H.R. Pleiter
Over:
Verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 april 2020 heeft de advocaat van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1122057/EJH/SH van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 april 2021. Daarbij was A.J. Apeldoorn (de bewindvoerder van klaagster), bijgestaan door mr. H.R. Pleiter, aanwezig. Verweerder heeft zich bij e-mail van 22 april 2021 afgemeld voor de zitting.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5, de brieven I tot en met V, alsmede de e-mail van 29 maart 2021 met bijlage van verweerder en de e-mail van 9 april 2021 met bijlagen namens klaagster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is van 2004 tot 12 augustus 2019 bestuurder geweest van een stichting die als doelstelling heeft bezittingen van haar overleden broer te beheren, waaronder landgoederen van de familie (hierna: de Stichting). De heer B senior is bestuurder van de Stichting geweest van 2014 tot 5 september 2017 en vanaf 4 december 2017. Hij is als bestuurder geschorst op 29 oktober 2018 en uit functie getreden op 25 januari 2019.
2.3 Bij brief van 12 februari 2019 heeft verweerder aan de zoon van de heer B senior (hierna: de heer B junior) onder meer bericht: “In de stukken die u ons heeft overhandigd, bevinden zich brieven/e-mails waarin [klaagster] volmachten aan verschillende personen verschaft (onder meer uw vader). Om onduidelijkheid te voorkomen, is het van groot belang dat [klaagster] indien zij dat wenst – bij voorkeur samen met uw vader – ons opdracht geeft om de gang van zaken binnen [de Stichting] te onderzoeken. [Klaagster] is namelijk de belangrijkste belanghebbende ten aanzien van het vermogen in de stichting. (…) Aangezien wij als advocaten moeten verifiëren wie wij bijstaan, is het wel nodig dat wij [klaagster] en uw vader een keer ontmoeten. Dat hoeft geen lang gesprek te worden, een korte kennismaking volstaat. Ingeval reizen voor [klaagster] bezwaarlijk is, kan de kennismaking in [W] plaatsvinden.”
2.4 Op 6 maart 2019 heeft de kennismaking tussen verweerder, klaagster en de heer B senior plaatsgevonden tijdens een lunch in een hotel in W, de woonplaats van klaagster.
2.5 Bij brief van 7 maart 2019 heeft verweerder aan klaagster en de heer B senior bericht: “Refererend aan onze bespreking van gisteren bevestig ik het navolgende: U hebt mij opdracht gegeven om te onderzoeken of, en zo ja hoe, de samenstelling van het bestuur van [de Stichting] kan worden gewijzigd in een samenstelling die uw vertrouwen geniet. (…) Indien u daarmee akkoord gaat, verzoek ik u deze brief voor akkoord te ondertekenen en met een kopie van uw legitimatiebewijs aan mij te retourneren.”
2.6 Klaagster en de heer B senior hebben de opdrachtbevestiging beiden voor akkoord ondertekend. Onderaan de opdrachtbevestiging staat handgeschreven de opmerking: “Alle te verrekenen kosten worden door [de familie van klaagster] verrekend. Geen kosten worden verrekend met [de heer B senior]. Onder deze opmerking staan de handtekeningen van klaagster en de heer B senior.
2.7 Bij e-mail van 15 maart 2019 heeft verweerder aan de heer B senior gevraagd wat hij bedoelt met “alle kosten worden door [de familie van klaagster] verrekend. Bij e-mail van dezelfde datum heeft de heer B senior geantwoord: “Dat de door u gemaakte kosten worden voldaan door [klaagster]. Dit is gisteren besproken en overeengekomen, tijdens de ondertekening van uw opdrachtbevestiging.”
2.8 Op 27 maart 2019 heeft verweerder naar aanleiding van de opdracht een notitie opgesteld. Hierin staat dat klaagster in het gesprek op 6 maart 2019 verweerder had verteld dat de heer B senior vroeger haar broer en naderhand haarzelf had bijgestaan en dat zij eindelijk rust wilde in de Stichting. De heer B Senior had verteld dat hij zich uit de Stichting geduwd achtte en, hoewel hij aarzelde er nog in plaats te nemen, hij graag zou zien dat er iemand in het bestuur van de Stichting komt die verstand heeft van het beheer van landgoederen. Daarop heeft klaagster gezegd dat zij dat ook wenste en dat ze met name betrouwbare bestuurders wenst, zo valt te lezen in de notitie. In de notitie wordt verder vermeld dat klaagster meerdere testamenten en volmachten heeft afgegeven en dat zij alle dezelfde strekking hebben, namelijk dat de heer B senior namens haar mag handelen. In de notitie staan vet gedrukt een aantal vragen en verzoeken om stukken.
2.9 Bij e-mail van dezelfde datum heeft verweerder deze notitie gestuurd aan de heer B senior, alsmede naar een zakelijk e-mailadres van B junior.
2.10 Op 1 april 2019 heeft verweerder een factuur aan de heer B junior gestuurd.
2.11 Bij e-mail van 5 april 2019 heeft de heer B junior aan mevrouw G medegedeeld dat de er verkeerd is gefactureerd, omdat klaagster de opdrachtgever is. Verder is in deze e-mail vermeld: “Voor alle zekerheid wil ik nog even melden dat, met [verweerder] is afgesproken i.v.m. vertrouwelijkheid, de facturen aan [klaagster] pas verzonden worden zodra [verweerder] dit nodig acht. De tegenpartij kijkt namelijk mee in haar correspondentie en tevens hebben zij inzicht in haar bankrekeningen. Graag u bevestiging van dit schrijven.”
2.12 Bij e-mail van 11 september 2019 heeft verweerder aan de heren B senior en B junior medegedeeld dat omdat zij zijn declaratie niet hebben betaald, hij zich tot klaagster heeft moeten wenden. Omdat klaagster de declaratie evenmin heeft betaald, zal verweerder een deurwaarder inschakelen voor de incasso van de declaratie, zo valt te lezen.
2.13 Op 5 juli 2019 heeft de kantonrechter op het verzoek van 28 mei 2019 van klaagster en haar dochter besloten de goederen die (zullen) toebehoren aan klaagster onder bewind te stellen wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De beschikking van de rechtbank is op 9 juli 2019 ingeschreven in het curatele- en bewindregister.
2.14 Verweerder heeft de heer B senior en de bewindvoerder van klaagster gedagvaard en betaling gevorderd van de openstaande declaratie van € 10.847,59, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.15 Op 16 april 2020 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft bij het aannemen van de opdracht onvoldoende onderzocht of klaagster in staat was haar wil te bepalen ten aanzien van het geven van de opdracht aan verweerder.
b) Verweerder heeft geweigerd om het volledige dossier te delen met klaagster toen de bewindvoerder daarom vroeg.
c) Verweerder heeft de deken onjuist voorgelicht over de juridische relatie met klaagster, waardoor het dekenadvies is gebaseerd op onjuiste feiten.
d) Verweerder heeft de vertrouwelijkheid die hij als advocaat in acht dient te nemen jegens zijn cliënt geschonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klachtonderdelen b) en c) zijn ter zitting ingetrokken.
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit klachtonderdeel gaat erover dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of klaagster wilsbekwaam was. Daartoe is aangevoerd dat het evident was dat de opdracht aan verweerder niet in het belang van klaagster was, maar uitsluitend in het belang van de heren B senior en junior. Bij een kwetsbare persoon zoals klaagster, die aan enige vorm van ouderdomsdementie lijdt, rust op de advocaat de verplichting om een onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid. Verwezen is naar de beslissing van het Hof van Discipline van 13 juni 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:148. Verder is aangevoerd dat de wildgroei aan volmachten, de vage opdracht van klaagster, haar hoge leeftijd, de omstandigheid dat de heer B senior mede door klaagster als bestuurder was ontslagen en de omstandigheid dat op een neutrale plek werd afgesproken waardoor klaagster werd geïsoleerd van haar omgeving, bij verweerder argwaan hadden moeten wekken.
5.3 De raad overweegt als volgt. Het Hof van Discipline heeft in voormelde beslissing van 13 juni 2014 overwogen dat noch de Advocatenwet, noch de bestaande verordeningen en richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten aanwijzingen bevatten over de vraag hoe de wilsbekwaamheid van een cliënt te onderzoeken indien er reden bestaat om daaraan te twijfelen. Het Hof heeft gewezen op het door het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in mei 2006 vastgestelde “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening”, welk stappenplan een toetsingskader biedt aan notarissen die in voorkomende gevallen een oordeel moeten vormen over de wilsbekwaamheid van een cliënt ten behoeve van de notariële dienstverlening. Het Hof heeft uit dit stappenplan een aantal indicatoren aangehaald die aanleiding geven voor nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid en erop gewezen dat volgens de daarop volgende stap de wilsbekwaamheid dient te worden onderzocht in een gesprek met de cliënt onder bepaalde condities. Volgens het Hof wordt het stappenplan van de KNB gekenmerkt door de grootst mogelijke te betrachten zorgvuldigheid bij psychisch kwetsbare cliënten. Hoewel het niet rechtstreeks van toepassing is, heeft het hof niettemin aansluiting zoekend bij de normering ervan overwogen dat tot de zorg van een advocaat in de zin van artikel 46 Advocatenwet bij twijfel over de wilsbekwaamheid van een cliënt tenminste behoort: het houden van een uitvoerig gesprek met zijn cliënt zonder aanwezigheid van derden in welk gesprek - naast een onderzoek naar de voorgelegde vraag om juridische bijstand - begrip en beslisvaardigheid van de cliënt door open vragen worden onderzocht.
5.4 Het Hof onderscheidt dus, zich baserend op het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening van mei 2006, twee stappen. De eerste stap is de beantwoording van de vraag of er twijfel bestaat over de wilsbekwaamheid van een cliënt en de tweede stap is - als de eerste vraag bevestigend is beantwoord - het voeren van een gesprek met de cliënt zonder aanwezigheid van derden waarin tenminste het begrip en de beslisvaardigheid van de cliënt worden onderzocht.
5.5 Dit stappenplan van mei 2006 is in april 2013 geactualiseerd en in 2021 volledig herzien. Ten tijde van de dienstverlening van verweerder aan klaagster gold het stappenplan van april 2013, zodat de raad aansluiting zoekt bij dit stappenplan (hierna: het Stappenplan). Overigens zitten er tussen dit stappenplan en dat van 2006 en 2021 geen verschillen die relevant zijn voor de onderhavige klachtzaak.
5.6 Het Stappenplan begint bij A, inleiding, waarin staat dat eerst indien daartoe aanleiding bestaat, de wilsbekwaamheid van een cliënt uitgebreider dient te worden onderzocht. Bij B, Indicatoren, staat dat uitgangspunt is dat een cliënt die handelingsbekwaam is, moet worden geacht zijn belangen te kunnen behartigen. Eerst indien er aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen, dient een notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken. Indicatoren (in combinatie) hiervoor kunnen bijvoorbeeld zijn: Het vermogen van de cliënt is onder bewind gesteld; de cliënt is op hoge leeftijd; de administratie is niet in eigen beheer; de cliënt woont niet meer zelfstandig; medische indicatie (ziekte/aandoeningen die van invloed kunnen zijn op het verstandelijk vermogen, bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer (…); indien er twijfels bestaan over de weloverwogenheid van een gedaan verzoek; indien het initiatief voor het verzoek tot dienstverlening van een ander dan de cliënt komt; indien instructies voor de inhoud van de akte door anderen dan de cliënt zijn vastgelegd; voor testamenten (…). Na deze opsomming staat dat een besluit moet worden genomen om wel of niet de wilsbekwaamheid volgens het stappenplan te beoordelen. Vragen die de notaris zichzelf kan stellen zijn: Zijn er, gezien bovenstaande indicatoren, gerede twijfels over de wilsbekwaamheid van de cliënt voor de te nemen beslissing? Bestaat de indruk, gezien bovenstaande indicatoren dat er sprake is van beïnvloeding door derden? Daarna komt C, Verdere stappen, waarin staat: Stel adequate vragen/informeer adequaat/bespreek zonder aanwezigheid van partner of familie. Daaronder zijn voor het gesprek als instructies vermeld: Geef de cliënt voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de mogelijkheden om zijn wensen/belangen te regelen; Trek extra tijd uit; Houd een bespreking met de cliënt onder “vier ogen” zodat eventuele beïnvloeding door derden wordt beperkt, Houd bij het voeren van een gesprek rekening met het bevattingsvermogen en eventuele cognitieve en emotionele beperkingen van de cliënt, gehoorklachten en een verminderd gezichtsvermogen; Bezoek de cliënt in eigen woonomgeving, dan wel houd de bespreking in een rustige omgeving.
5.7 De raad is van oordeel dat gelet op de indicatoren in het Stappenplan aanleiding was voor gerede twijfels over de wilsbekwaamheid van klaagster bij het verstrekken van de opdracht aan verweerder en voor de indruk dat sprake was van beïnvloeding door derden. De raad overweegt daartoe het volgende. Klaagster had op het moment van opdracht de leeftijd van 89 jaar. Hiermee was verweerder bekend, zoals onder meer volgt uit de omstandigheid dat bij de opdrachtbevestiging een kopie van haar paspoort was gevoegd. Bovendien heeft klaagster onweersproken gesteld dat verweerder, voorafgaand aan de opdracht, in een verschenen podcast rond de Stichting heeft opgemerkt dat “iemand van 90 jaar niet meer naar een vergadering komt”. Daarnaast is het initiatief voor de opdracht aan verweerder van een ander dan klaagster gekomen, namelijk van de heer B junior namens de heer B senior, zoals verweerder heeft erkend. Voorts was er reden voor twijfel over de weloverwogenheid van de opdracht. Verweerder werd immers benaderd om zowel klaagster als de heer B senior bij te staan ter zake van het verlenen van advies over hoe de samenstelling van het bestuur van de Stichting kon worden gewijzigd zodat zij het vertrouwen van klaagster en de heer B senior zou genieten. De heer B Senior was echter eind 2018 als bestuurder van de Stichting geschorst en begin 2019 uit zijn functie ontheven, terwijl klaagster op dat moment deel uitmaakte van het bestuur van de Stichting. Blijkens de door verweerder uitgebrachte notitie van 27 maart 2019 heeft de heer B senior bij de bespreking van 6 maart 2019 verteld dat hij zich “uit de Stichting geduwd acht”. Verweerder heeft voorts gewezen op een podcast waarin conflicten tussen bestuursleden van de Stichting aan de orde kwamen en een krantenartikel van februari 2019 over het ontheffen van zowel de heer B senior als de heer B junior uit functies waarbij zij werden beticht van grensoverschrijdend gedrag op het gebied van onder meer governance. In de brief van 12 februari 2019 heeft verweerder geschreven dat het van belang is om klaagster te ontmoeten omdat zij de belangrijkste belanghebbende zou zijn ten aanzien van het vermogen van de Stichting. Tegen de achtergrond van dit alles bestond gerede grond voor twijfel over de weloverwogenheid van de opdracht door klaagster tezamen met de heer B senior. Verder bestond er aanleiding voor de indruk dat sprake was van beïnvloeding, zowel door de heer B senior als door anderen, nu niet bij klaagster thuis werd afgesproken. Ook al zou dat op verzoek van klaagster zijn geweest omdat daar “permanent familieleden rondliepen die zich met de zaak zouden bemoeien”. Aanleiding voor deze indruk bestond te meer, nu de heer B senior daags na het kennismakingsgesprek op 6 maart 2019 liet weten dat de correspondentie met verweerder via hem zou lopen, maar dat de kosten daarvan voor rekening van klaagster zouden komen en hetgeen daarover volgens de bij de feiten vermelde e-mail van de heer B junior aan verweerder van 5 april 2019 verder is afgesproken
5.8 Omdat er naar het oordeel van de raad aanleiding was voor gerede twijfels over de wilsbekwaamheid van klaagster bij het verstrekken van de opdracht aan verweerder en voor de indruk dat sprake was van beïnvloeding door derden, bestond er voor verweerder aanleiding om de wilsbekwaamheid van klaagster uitgebreider te onderzoeken. Dat gesprek had moeten plaatsvinden met klaagster “onder vier ogen”. Verweerder heeft erkend dat hij het kennismakingsgesprek op 6 maart 2019 met klaagster en de heer B senior tezamen heeft gevoerd. Daarmee is reeds gegeven dat niet is voldaan aan de zorg die van de advocaat tenminste wordt gevergd, omdat een derde aanwezig was. Dit klemt te meer omdat, zoals hierboven is overwogen, de eerdere betrokkenheid van de heer B senior bij de Stichting tot twijfel aanleiding geeft, zodat een gesprek buiten zijn aanwezigheid ook daarom van belang is. Dat de heer B senior mede cliënt was doet aan het voorgaande niet af, omdat verweerder ook individueel jegens klaagster zich aan zijn zorgplicht dient te houden. Daarnaast heeft verweerder niet gesteld dat hij in het kennismakingsgesprek aan klaagster adequate vragen heeft gesteld om te beoordelen of zij in staat was zelf haar belangen te behartigen.
5.9 Verweerder heeft terecht gesteld dat uitgangspunt is dat iedere meerderjarige aan wie op grond van de wet de bekwaamheid niet is ontzegd, moet worden geacht rechtshandelingen te kunnen verrichten, waaronder het geven van een opdracht aan een advocaat en dat de hoge leeftijd van klaagster op zich geen reden is om hieraan te twijfelen. Maar het gaat hier niet om de hoge leeftijd van klaagster op zich zoals volgt uit hetgeen in 5.7 is overwogen, maar daarnaast om andere indicatoren. Dat, zoals verweerder heeft gesteld, hij niet bekend was en hoefde te zijn dat klaagster aan “enige vorm van ouderdomsdementie” zou lijden en onder beschermingsbewind was gesteld, moge zo zijn, maar dat zijn ook niet redenen waarom in 5.7 is overwogen dat aanleiding bestond voor gerede twijfels over de wilsbekwaamheid van klaagster bij het verstrekken van de opdracht en voor de indruk dat sprake was van beïnvloeding door derden. Voorts komt aan de omstandigheid dat, zoals verweerder heeft gesteld, notarissen klaagster handelingsbekwaam hebben geacht, niet de betekenis toe die verweerder daaraan toegekend wenst te zien. De ondertekening van volmachten, testamenten en levenstestamenten door klaagster ontsloeg verweerder niet van zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de handelingsbekwaamheid van klaagster. Dat geldt te meer omdat de bijstand die verweerder verleende zag op het bestuur van de Stichting, terwijl de heer B senior zoals hierboven is overwogen eind 2018 als bestuurder werd geschorst en begin 2019 uit zijn functie werd ontheven. De volmachten waren algemener en ook daarom maken de volmachten niet dat (toch) geen reden was voor verweerder om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van klaagster ter zake van de dienstverlening die de Stichting betrof. Daar komt nog bij dat ten tijde van de aanvraag tot dienstverlening in maart 2019 de laatste notariële volmacht die verweerder ook kende - en ook de volmacht van 16 januari 2015 die volgens verweerder door de notaris was opgesteld - bovendien ruim vier jaar oud was. Van het levenstestament uit 2018 kende verweerder slechts een begeleidende brief bij een concept, zodat daaruit niet kan worden afgeleid hoe de notaris de wilsbekwaamheid uiteindelijk inschatte.
5.10 Het vonnis van de Rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2021 waarop verweerder zich heeft beroepen en waarin de heer B senior en de bewindvoerder van klaagster hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan verweerder van € 10.847,59, vermeerderd met de wettelijke rente, werpt voor de raad geen ander licht op de onderhavige klachtzaak. Volgens de rechtbank impliceren de omstandigheden dat in oktober 2018 een notaris op verzoek van klaagster een (levens)testament heeft opgemaakt, op 25 januari 2019 klaagster (mede) heeft besloten de heer B senior als bestuurder te ontslaan, het beschermingsbewind mede op verzoek van klaagster zelf is uitgesproken en de kantonrechter klaagster in dit verzoek heeft ontvangen, dat klaagster op de desbetreffende momenten wilsbekwaam is geacht. Dit oordeel doet er niet aan af dat in het kader van de zorgplicht op grond van artikel 46 Advocatenwet voor verweerder aanleiding bestond om met klaagster een gesprek “onder vier ogen” te voeren ter beoordeling of zij in staat was haar belangen te behartigen. De conclusie is daarom dat klachtonderdeel a) gegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.11 In dit klachtonderdeel is erover geklaagd dat verweerder Gedragsregel 3, lid 2, heeft geschonden door geen passende maatregelen te nemen om de vertrouwelijkheid van de communicatie te handhaven. In dit verband is erop gewezen dat verweerder correspondentie naar aanleiding van de opdracht niet rechtstreeks aan klaagster heeft gericht, maar aan de heer B senior en de heer B junior via zakelijke e-mailadressen van deze laatste. Vooral ten aanzien van de heer B junior is dit onjuist, nu klaagster nooit toestemming heeft verleend om informatie met hem te delen of om haar te vertegenwoordigen. Verweerder had ervoor moeten zorgen dat hij vertrouwelijk met klaagster kon communiceren, of had op zijn minst toestemming van haar moeten vragen om de communicatie via de heer B junior te laten verlopen. Door dat na te laten heeft hij de geheimhoudingsplicht geschonden, zo is betoogd.
5.12 In Gedragsregel 3, lid 2, is bepaald dat de advocaat passende maatregelen neemt ter handhaving van de vertrouwelijkheid en de communicatie met de cliënt of derden, in het bijzonder waar het de keuze betreft van de communicatiemiddelen. Verweerder heeft gesteld dat klaagster nadrukkelijk heeft verzocht om de correspondentie te laten lopen via de heer B senior. Verweerder heeft dit niet met schriftelijke stukken onderbouwd. Maar ook al zou klaagster verweerder hierom nadrukkelijk hebben verzocht, dan betekent dat niet dat hij de correspondentie via de heer B junior mocht laten lopen, zoals onbetwist is gebeurd. De omstandigheid dat, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, de heer B junior hem namens klaagster en de heer B senior had aangezocht, maakt dat niet anders. De raad zal daarom dit klachtonderdeel eveneens gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Naar het oordeel van de raad is verweerder ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster. Op grond van alle omstandigheden in deze zaak, waarbij tevens acht is geslagen op de kwetsbaarheid van klaagster als persoon, acht de raad een berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klachtgegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart beide klachtonderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen voorzitter, mrs. D. Horeman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 17 mei 2021
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.