Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:127

Zaaknummer

21-037/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerder inadequaat en/of onzorgvuldig heeft gehandeld of klager inadequaat heeft geadviseerd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 31 mei 2021

in de zaak 21-037/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde mr. B. Roodveldt

advocaat te Amsterdam

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 19 augustus 2020 heeft klager de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 14 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1236828/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 mei 2021. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak.

2.3    Op 19 februari 2018 is door de moeder van T melding gemaakt bij de zedenpolitie van het feit dat T haar een verhaal had verteld over seksuele handelingen die bij hem waren verricht door klager, een bevriende buurman. T is verstandelijk beperkt en heeft autisme. Hij heeft een IQ van 56.

2.4    Op 8 april 2018 is de politie de woning van klager binnengetreden. Klager heeft toen onder meer verklaard dat T autistisch is.

2.5    Op 23 juli 2018 is klager door de politie verhoord. Voorafgaand aan het verhoor, op 14 juni en 16 juli 2018, hebben klager en verweerder met elkaar gesproken. Tijdens het verhoor op 23 juli 2018 heeft klager verklaard dat hij op aanraden van zijn advocaat heeft besloten geen verklaring af te leggen.

2.6    Op 2 augustus 2018 heeft de raadkamer gevangenhouding plaatsgevonden. Vlak daarvoor heeft klager in een gesprek met de reclassering verklaard dat hij een kus op het geslachtsdeel van T heeft gegeven. Verweerder heeft hiervan pas op de zitting kennis genomen.

2.7    Bij beschikking van 2 augustus 2018 heeft de raadkamer van de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van klager bevolen, onder meer onder de voorwaarde dat klager op geen enkele wijze, direct of indirect, contact opneemt of heeft met T.

2.8    De schorsing van de voorlopige hechtenis van klager is enige tijd later opgeheven omdat klager meerdere malen de schorsingsvoorwaarden had overtreden.

2.9    Op 15 juli 2019 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. Aan klager is primair ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan aanranding. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die niet in staat is om zijn wil daaromtrent kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Op de zitting heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2.10    Op 18 juli 2019 heeft klager verweerder een brief gestuurd. Daarin staat onder meer:

“Allereerst nog heel erg bedankt voor het prachtige werk dat je in het weekend (NB!) hebt zitten doen. Ik heb het meerdere malen teruggelezen en ik moet zeggen dat het allemaal zo logisch en consistent is geschreven. En kort en krachtig (en voor mij ook in zeer begrijpelijke taal!). Heb er geen vragen over. Kijken wat de rechter er mee gaat doen…”

2.11    Bij vonnis van 29 juli 2019 heeft de rechtbank klager veroordeeld voor het primair ten laste gelegde feit en hem een gevangenisstraf opgelegd van 12 maanden, waarvan vier voorwaardelijk.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft inadequaat en onzorgvuldig gehandeld en is tekort geschoten in de behartiging van de juridische belangen van klager.

b)    Verweerder heeft klager niet adequaat geadviseerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdelen a) en b)

5.2    De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij inadequaat en onzorgvuldig heeft gehandeld en tekort is geschoten in de behartiging van de juridische belangen van klager en klager niet adequaat heeft geadviseerd. Klager heeft dit als volgt toegelicht. Er is nooit een strategie besproken/overeengekomen. De verhoren van T en zijn moeder zijn niet inhoudelijk besproken. Ook de Whatsapp-berichten van T naar zijn moeder zijn niet besproken. Er is geen onderzoek gedaan naar de wilsonbekwaamheid van T. Indien verweerder de inhoud van het dossier met klager had besproken dan waren klager en verweerder tot de conclusie gekomen dat verschillende beweringen van T en zijn moeder niet overeenkwamen met klagers versie van de waarheid. Verweerder had daar verweer op kunnen voeren en het is aannemelijk dat dit tot een andere uitkomst van de zaak had geleid, aldus klager.

5.3    Verweerder voert aan dat er wel degelijk een strategie met klager was afgesproken, namelijk dat klager gebruik zou maken van zijn zwijgrecht. Dit blijkt ook uit het verhoor van klager bij de politie op 23 juli 2018. Klager heeft zich echter niet aan deze strategie gehouden en heeft in een gesprek met de reclassering een bekennende verklaring afgelegd. Ondanks die verklaring heeft verweerder gevraagd om vrijspraak. Klager heeft het pleidooi van verweerder voorafgaand aan de zitting gelezen en was daar tevreden over. Het is niet juist dat de verhoren van T en zijn moeder niet met klager zijn besproken, los van het feit dat klager beschikte over het dossier met daarin die verklaringen en de Whatsapp-berichten van T aan zijn moeder. Het was voor klager kristalhelder dat T (verstandelijke) beperkingen heeft. Het nader laten onderzoeken van T – hoewel het dossier blijkens het vonnis van de rechtbank al voldoende informatie bevatte om tot die conclusie te komen – zou de kans op vrijspraak alleen maar kleiner maken en de voortgang van de zaak vertragen hetgeen onwenselijk was nu klager in detentie verbleef, aldus verweerder.

5.4    De raad is van oordeel dat gelet op het verweer van verweerder, dat door klager niet althans onvoldoende is weersproken, niet is gebleken dat verweerder inadequaat en/of onzorgvuldig heeft gehandeld of klager inadequaat heeft geadviseerd. Verweerder heeft klager geadviseerd zich op zijn zwijgrecht te beroepen maar klager heeft zich niet aan dit advies gehouden en een (deels) bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft klager vervolgens mede op basis van feiten die hij zelf heeft toegegeven veroordeeld, ondanks dat verweerder in een juridisch degelijk onderbouwd pleidooi om vrijspraak had gevraagd. Klager beschikte verder over het strafdossier en dus ook over de verklaringen van T en zijn moeder en over de Whatsapp-berichten van T aan zijn moeder. Dat klager destijds emotioneel gezien niet in staat was om die verklaringen en Whatsapp-berichten te lezen zoals hij ter zitting heeft aangevoerd moge zo zijn, maar dat is verweerder niet aan te rekenen en komt voor klagers rekening en risico. Het niet nader laten onderzoeken van T is verder een keuze van verweerder geweest die juridisch goed te verdedigen is, daargelaten dat klager op grond van artikel 246 Sr. is veroordeeld en niet op grond van artikel 247 Sr., zoals klager kennelijk veronderstelt.

5.5    De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is.

    

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.