Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:130
Zaaknummer
20-925/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 31 mei 2021
in de zaak 20-925/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 januari 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. M.A. van Haelst
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1101274/EJH/AvO van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 18 januari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 29 januari 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op [datum] ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 23 april 2021. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennis genomen van de e-mail van 19 februari 2021 van klager en de e-mail van 31 maart 2021 met bijlagen van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 De voorzitter heeft ten onrechte en zonder onderbouwing geoordeeld dat de klachtonderdelen a) t/m f) kennelijk ongegrond zijn. De voorzitter heeft niet onderkend dat verweerster jegens hem heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 september 2019, waarin klager onder oplegging van een dwangsom is veroordeeld tot naleving van de op 22 mei 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst met de cliënte van verweerster, volgt dat klager per publicatie één dwangsom van € 250,- kan verbeuren. Verweerster is er desondanks van uitgegaan dat klager vanwege één publicatie acht dwangsommen van € 250,- heeft verbeurd. Buiten dat klopt het aantal van acht niet, omdat klager in de publicatie niet acht keer maar slechts vier keer verkeerde bewoordingen of benamingen heeft gebruikt. Verweerster heeft met klager niet in discussie willen treden. Ook heeft zij ten onrechte niet binnen de daarvoor geldende termijn van drie dagen haar bezwaren tegen de publicatie kenbaar gemaakt en hem niet de gelegenheid geboden om verbeurde dwangsommen te voldoen alvorens de deurwaarder in te schakelen, aldus klager.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat het verzet van klager niet slaagt; de voorzitter is in de beslissing terecht uitgegaan van de klachtonderdelen a) tot en met f) zoals die door de deken in zijn brief van 1 april 2020 zijn verwoord, heeft bij de beoordeling van de deze klachtonderdelen de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De situatie dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is, doet zich niet voor. De voorzitter heeft in de beslissing terecht overwogen dat, voor zover klager van mening is dat geen of minder dwangsommen zijn verbeurd, het op zijn weg ligt hierover een executiegeschil aanhangig te maken. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover te oordelen. De conclusie is dat de voorzitter de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J.van der Molen, voorzitter, mrs. D. Horeman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 31 mei 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.