Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:113

Zaaknummer

20-851/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  7 juni 2021

in de zaak 20-851/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 december 2020 op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Klaagster heeft op 10 april 2020 bij webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij e-mail d.d. 10 november 2020 met kenmerk nr. K20-056 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3    Bij beslissing van 17 december 2020 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 17 december 2020 verzonden aan klaagster.

1.4    Klaagster heeft op 12 januari 2020 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. 

1.6    De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet, van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klaagster.

 

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

Op 20 juli 2018 heeft een zitting plaatsgevonden buiten klaagsters aanwezigheid, terwijl zij wel haar verhinderingen aan verweerster had doorgegeven.  

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1. Anders dan uit het oordeel van de voorzitter (ro 4.2.) volgt, heeft klaagster op 11 juni 2018 op het kantoor van verweerster nogmaals mondeling aan verweerster te kennen gegeven dat:

- haar voorkeur uitging naar een zitting op maandag, en

- zij in de periode 14 juli 2018 tot en met 21 juli 2018 afwezig zou zijn in verband met een geplande vakantie,

waarop verweerster antwoordde dat er in de zomer absoluut geen zitting zou plaatsvinden, maar dat deze op zijn vroegst in september/oktober zou zijn.

2. Anders dan uit het oordeel van de voorzitter (ro 4.2.) volgt, mag klaagster ervan uitgaan dat verweerster als haar advocaat haar afwezigheid in de periode 14 juli 2018 tot en met 21 juli 2018 aan de rechtbank doorgeeft, terwijl verweerster dat niet heeft gedaan en evenmin een poging heeft ondernomen om de zitting te verzetten en verweerster bovendien aan klaagster heeft gezegd dat zij dan maar haar vakantie moest annuleren.

 

3    BEOORDELING 

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. R. van den Dungen, N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2021.

 

Griffier                                    Voorzitter