Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:107
Zaaknummer
200246
Inhoudsindicatie
Klacht over de eigen advocaat. De klacht bestaat in hoger beroep uit 8 klachtonderdelen die zien op de kwaliteit van de dienstverlening en communicatie naar klager en het aanvragen van een toevoeging. In een tussenbeslissing heeft hof het oordeel van de raad onderschreven dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit heeft gehandeld. Verweerster heeft haar voorlichtingsplicht wat betreft de financiën jegens klager ernstig verzaakt. Daarnaast heeft verweerster in strijd met de gedragsregels gehandeld door een toevoeging aan te vragen en te ontvangen zonder klager daarvan op de hoogte te stellen en honorarium bij klager in rekening te brengen. Tevens is verweerster tekort geschoten door geen verweerschrift in de procedure van klager in te dienen zonder daar met klager helder en duidelijk over te communiceren. Gelet op de ernst van de gedragingen overweegt het hof dat de door de raad opgelegde maatregel van een berisping hem vooralsnog te licht voorkomt. Een, al dan niet (deels) voorwaardelijke, schorsing ligt volgens het hof meer in de rede. Teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over welke voorwaarde(n) passend en geboden zijn, heeft het hof in een tussenbeslissing verweerster een aantal vragen gesteld. Vervolgens heeft verweerster haar hoger beroep ingetrokken en aangeboden aan klager het bedrag van € 12.457,73 dat hij aan honorarium aan haar heeft betaald terug te betalen. In de eindbeslissing heeft het hof geoordeeld dat door de intrekking niet meer inhoudelijk op het beroep hoeft te worden beslist en de uitspraak van de raad onherroepelijk is.
Uitspraak
BESLISSING
van 18 juni 2021
in de zaak 200246
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen
klager
1 HET VERVOLG VAN DE PROCEDURE BIJ HET HOF
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenuitspraak van 12 april 2021, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2021:61, waarbij hij heeft overwogen niet anders te oordelen over de nog aan de orde zijnde klachtonderdelen dan de Raad van Discipline heeft gedaan in zijn uitspraak van 12 oktober 2020 (zaaknummer: 19-485/AL/MN).
Teneinde adequate voorwaarden te kunnen formuleren bij een, al dan niet (deels) voorwaardelijke, schorsing die het hof passend en geboden acht, heeft hij nadere vragen aan verweerster gesteld.
1.2 Bij brief van 22 april 2021 heeft verweerster haar hoger beroep ingetrokken.
Voorts heeft zij geschreven:
“Ik hecht eraan u mee te delen dat ik mij niet aan mijn inhoudelijke verantwoordelijkheid onttrek. U heeft onmiskenbaar overwogen dat ik naast de toevoeging niet tussentijds had mogen declareren en dat ik, zeker toen de toevoeging is gedeclareerd en tot uitkering is gekomen, geen recht had en heb op de betalingen die [klager] mij heeft gedaan. (…). Ik zal financieel conform met [klager] afwikkelen en hem € 12.457,73 overmaken.”
1.3 Klager heeft daarop bij e-mailbericht van 5 mei 2021 een reactie gegeven, waarin hij nog vragen heeft gesteld over zijn eigen bijdrage en het betaalde griffierecht.
1.4 Per e-mail van 26 mei 2021 is de uitspraakdatum aan partijen bericht. Per e-mail van 11 juni 2021 is aan partijen bericht dat de uitspraakdatum is vervroegd naar 18 juni 2021.
2 DE VERDERE BEOORDELING
2.1 Het hof overweegt dat door de intrekking van het hoger beroep op 22 april 2021 niet langer inhoudelijk op het hoger beroep hoeft te worden beslist.
2.2 Uit de reactie van klager op de mededeling van verweerster dat zij zal overgaan tot terugbetaling van een bedrag van € 12.457,73 begrijpt het hof dat hij daarmee akkoord is. Het hof vertrouwt erop dat verweerster ook de (twee) vragen van klager nog zal beantwoorden.
2.3 Nu het hoger beroep is ingetrokken is daarmee de uitspraak van de raad onherroepelijk.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verstaat dat door de intrekking van het beroep niet meer inhoudelijk hoeft te worden beslist;
- bepaalt dat de uitspraak van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2020 (zaaknummer: 19-485/AL/MN) onherroepelijk is.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T. Zuidema, C.A.M.J. Raymakers, G. Creutzberg en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 juni 2021.