Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:102

Zaaknummer

20-277/DB/LI

Inhoudsindicatie

Ne bis in idem. Hoewel de klachten van verweerster niet in precies dezelfde bewoordingen als in de eerdere klachtprocedure zijn geformuleerd en de klachten van enkele andere voorbeelden zijn voorzien, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klachten niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

Inhoudsindicatie

Het staat een advocaat niet vrij om zonder overleg met zijn cliënt namens die cliënt een aanvraag bijzondere bijstand in te dienen, ook niet indien de aanvraag betrekking heeft op de eigen bijdrage, die dan door de cliënt niet betaald hoeft te worden. Geen maatregel omdat klager geen   nadeel van het verweten handelen heeft ondervonden.

Inhoudsindicatie

Klacht ged niet-ontvankelijk, ged. gegrond, geen maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 juni 2021

in de zaak 20-277/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 15 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-076 van de deken ontvangen.

1.3    De griffier van de raad heeft klager en verweerster bij brief van 29 mei 2020 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 21 september 2020. Klager heeft op 18 september 2020 wraking verzocht van mr. S.H.L. Baggel, voorzitter en mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier. De griffier van de wrakingskamer heeft klager bij brief van 29 september 2020 bericht dat het verzoek tot wraking van de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d Wrakingsprotocol niet in behandeling werd genomen. Het verzoek tot wraking van de voorzitter is bij beslissing van 23 november 2020 afgewezen. De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 19 februari 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 30 april 2021.

1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 april 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager met bijlagen van 29 juni, 20 juli, 4, 6, 7 en 14 september, 1,8,10,15,16, 23 en 28 december 2020 en 25 , 26 en 31  januari,19 februari , 14 en 15 april 2021, en de e-mails met bijlagen van verweerster van 7 september 2020 en 15 april 2021.

 

2    FEITEN

2.1    Verweerster heeft eind oktober 2015 de echtscheidingsprocedure van de voorgaande advocaat van klager overgenomen. In deze zaak is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend (nummer 1HA5852) De rechtbank heeft bij beschikking van 29 maart 2016 het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk van klager afgewezen, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en deling van de boedel bevolen. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om omgang met de dochter van zijn ex-echtgenote.

2.2    Verweerster heeft klager voorts bijgestaan inzake boedelscheiding, ICS kwestie, omgangskwestie, bezwaarprocedure tegen de gemeente H (inzake schuldhulpverlening), civielrechtelijke procedure tegen L/S en een procedure tegen de achterbuurman van klager (de heer L). De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de kosten van de werkzaamheden van verweerster de volgende toevoegingen verleend:

-    Op 20 november 2015 1HA5852 (overname toevoeging echtscheidingsprocedure)

-    Op 17 december 2015 1HJ3101 (procedure ICS) met een eigen bijdrage van €196,00

-    Op 18 februari 2016 1HL1004  (procedure inzake omgangsregeling) met een eigen bijdrage van € 287,00

-    Op 26 februari 2016 1HL5700 (schadevergoeding ICS) met een eigen bijdrage van € 143,00

-    Op 20 oktober 2016 1HR9687 (kort geding boedelscheiding) met een eigen bijdrage van € 287,00: overgenomen door mr. J

-    Op 10 januari 2017 1HU1337 (hoger beroep ICS) met een eigen bijdrage van €143,00

-    Op 12 januari 2017  1HU1341 (bodemprocedure tegen L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00

-    Op 9 februari 2017 1HV0556 (kg opheffing beslag L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00

-    Op 13 april 2017 1HW7943 (bezwaar schuldhulpverlening gemeente H) met een eigen bijdrage van € 196,00

-    Op 18 februari 2016 1 HL1002 (BKR geschillencommissie S) met een eigen bijdrage van € 143,00.

-    Op 9 juni 2016 1HO4023 (procedure tegen de heer L; nakoming vonnis) met een eigen bijdrage van € 143,00.

-    Op 9 juni 2016 1HO4026 (advies partneralimentatie) met een eigen bijdrage van €287,00.

2.3    Op 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. De deken heeft de klacht bij brief 16 augustus 2017 met kenmerk K17-044, door de raad ontvangen op 17 augustus 2017, ter kennis van de raad gebracht. De klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer 17-617/DB/LI.

De klacht luidde als volgt:  

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster klager chanteerde door te stellen dat zij pas weer werkzaamheden voor klager kon verrichten als hij zijn klacht tegen haar introk;

2.    de  kwaliteit van haar dienstverlening te wensen overliet;

3.    verweerster de haar toekomende vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;

4.    verweerster tegenstrijdige belangen heeft behartigd;

5.    verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken;

6.    verweerster klager niet of onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel zijn instemming niet heeft gevraagd of verkregen;

7.    verweerster  de dossiers niet voortvarend heeft opgepakt.

2.4    In de zaak tegen de heer L heeft de rechtbank de heer L bij vonnis van 13 september 2017 veroordeeld tot het binnen twee maanden na betekening van het vonnis afbreken van de berging die op het perceel van klager was gebouwd.

2.5    De raad van discipline heeft de klacht van klager in klachtzaak 17-617/DB/LI bij beslissing van 4 december 2017 in alle onderdelen ongegrond verklaard.

2.6    Verweerster heeft in december 2017/januari 2018  haar werkzaamheden voor klager beëindigd.

2.7    Verweerster heeft op 8 januari 2018 bij de gemeente X bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een aan klager in rekening gebrachte eigen bijdrage. De gemeente X heeft bij besluit van 8 februari 2018 de verzochte bijzondere bijstand verleend. Klager heeft tegen voormeld besluit van de gemeente bezwaar gemaakt. Klager heeft daarbij aangevoerd dat de bijzondere bijstand buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming was aangevraagd. De gemeente X heeft het bezwaar bij beslissing van 11 april 2018 gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2018 ingetrokken.

2.8    Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 14 mei 2018 de beslissing van de raad in klachtzaak 17-617/DB/LI bekrachtigd.

2.9    Op 18 juli 2019 heeft klager opnieuw een klacht over verweerster bij de deken ingediend.

2.10    Klager heeft op 15 en 16 december 2020 bij het Hof van Discipline om herziening van de beslissing van 14 mei 2018 verzocht. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 19 februari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn herzieningsverzoek.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;

b)    Verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid van handelen overschreden;

c)    Verweerster heeft ten aanzien van de toevoegingen niet juist gehandeld;

d)    Verweerster heeft zonder toestemming bijzondere bijstand aangevraagd.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet kan een advocaat niet andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van deze advocaat een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen. Daarnaast verzet het ne bis in idem beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht over zijn handelen of nalaten definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

Ad onderdeel a)

5.2    In het eerste onderdeel van de klacht verwijt klager verweerster dat zij zijn belangen niet naar behoren heeft behartigd. Uit de toelichting op klachtonderdeel a) volgt dat dit onderdeel betrekking heeft op het  handelen dan wel nalaten van verweerster in de volgende kwesties:

-     MSNP zaak;

-     kort geding verdeling woning 

-     procedure tegen de heer L.;

-     procedure tegen ICS .

5.3    De klachten van klager in klachtprocedure 17-617/DB/LI hadden eveneens betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster in bovengenoemde zaken. Verwezen wordt onder meer naar randnummers 2.1, 3 en 5.2 en verder van voormelde zaak. Op deze klachten is door de tuchtrechter bij beslissing van 14 mei 2018 in hoogste instantie onherroepelijk beslist. Hoewel klager zijn klachten over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster in deze klachtprocedure niet in precies dezelfde bewoordingen als in klachtprocedure 17-617 heeft geformuleerd en de klachten ook heeft voorzien van enkele andere voorbeelden, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Klager heeft ter zitting van de raad voorts verklaard dat het belang van zijn klacht is gelegen in de trage behandeling van de verdelingsprocedure, waardoor hij pas in 2019 is toegelaten tot de MSNP en niet reeds in 2017. Uit de toelichting op de klacht in klachtzaak 17-617/DB/LI (beslissing RvD 04-12-2017; randnummers 3.2, 3.3 en 5.2) blijkt dat klager zich hierover ook reeds in die klachtprocedure heeft beklaagd. Hierop is door de tuchtrechter in hoogste instantie bij beslissing van 14 mei 2018 onherroepelijk beslist. Nu ook overigens niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die klager hij zijn eerdere klacht niet bekend waren zal de raad klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel b)

5.4    In het tweede onderdeel van de klacht verwijt klager verweerster dat zij hem heeft gechanteerd door te stellen dat zij geen werkzaamheden meer voor hem zou verrichten als hij zijn klacht tegen haar niet zou intrekken. Ook deze klacht is door klager in klachtzaak 17-617/DB/LI (randnummer 5.1) reeds ter beoordeling aan de tuchtrechter voorgelegd, waarop in hoogste instantie door de tuchtrechter is beslist. De raad zal klachtonderdeel b) daarom eveneens niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel c)

5.5    Klager heeft zich in klachtonderdeel 5 van zijn klacht in klachtzaak 17-617 over beklaagd dat verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken. De Raad van Discipline heeft hierover bij beslissing van 4 december 2017 (randnummer 5.5) geoordeeld, welke uitspraak door het Hof van Discipline bij beslissing van 14 mei 2018 is bekrachtigd. Derhalve is ook over de handelwijze ten aanzien van het aanvragen van toevoegingen door de tuchtrechter in hoogste instantie onherroepelijk beslist. Omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij zijn eerdere klacht niet bekend waren, zal de raad ook klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel d)

5.6    Klachtonderdeel d) heeft betrekking op de aanvraag van bijzondere bijstand door verweerster namens klager in januari 2018. Omdat op dit onderdeel van de klacht niet  eerder door de tuchttrechter is beslist, is dit onderdeel van de klacht ontvankelijk. Vast staat dat verweerster, zonder overleg met klager, in januari 2018 namens klager een aanvraag bijzondere bijstand heeft ingediend.  Ook indien de aanvraag bijzondere bijstand betrekking heeft op de vergoeding van de eigen bijdrage staat het een advocaat niet vrij om zonder overleg met zijn cliënt namens die cliënt een aanvraag namens zijn cliënt in te dienen. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Klachtonderdeel d is naar het oordeel van de raad gegrond. Omdat niet gebleken is dat klager enig nadeel heeft ondervonden van het in dit onderdeel verweten handelen legt de raad terzake geen tuchtrechtelijke maatregel aan verweerster op. 

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, b en c niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtklachtonderdeel d gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.

 

Griffier    Voorzitter