Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:110
Zaaknummer
21-202/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd de toevoeging in te trekken, nadat hij van klager geen betaling van de eigen bijdrage ontving en door klager ook niet op de hoogte werd gehouden van het bezwaar en beroep tegen de afwijzende beschikking van de gemeente tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 juni 2021 in de zaak 21-202 naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 februari 2021 met kenmerk R 2021/13 cij/gh, door de raad ontvangen op 26 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 47.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 12 maart 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met klager op het kantoor van verweerder.
1.2 Op 14 maart 2019 heeft verweerder ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd. Op 19 maart 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat de aanvraag is afgewezen.
1.3 Op advies van verweerder heeft klager bij de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd om peiljaarverlegging.
1.4 Op 5 april 2019 heeft verweerder klager een afschrift van de alsnog verleende toevoeging gestuurd met daarbij de factuur voor de eigen bijdrage van € 675,-. Verweerder heeft geschreven dat hij akkoord is met betaling van de eigen bijdrage in vier termijnen en dat de eerste betaling van € 175,- binnen veertien dagen moet plaatsvinden.
1.5 Op 9 mei 2019 om 14.43 uur heeft verweerder aan klager geschreven dat hij zijn werkzaamheden zal aanvangen na ontvangst van betaling en dat hij heeft begrepen dat klager bijzondere bijstand heeft aangevraagd in verband met de eigen bijdrage. Verweerder heeft gevraagd of klager al bericht heeft van de gemeente. Om 14.48 uur heeft klager laten weten dat hij nog geen bericht van de gemeente heeft ontvangen.
1.6 Op 16 juli 2019 heeft klager verweerder geïnformeerd over een hoorzitting bij de gemeente “met betrekking tot verzoek bijzondere bijstand eigen bijdragen recht bijstand 625 euro”.
1.7 Op 29 februari 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Met verwijzing naar de vandaag 29 februari 2020 ontvangen brief. Raad voor Rechtsbijstand Peiljaar verlenging. Wordt in overleg met de Gemeente (…). Met spoed verzocht eigen bijdragen aan u over te maken Voor de Bodem Procedure tegen (…)”
1.8 Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand verzocht de toevoeging te beëindigen op de grond dat klager onvoldoende medewerking verleent aan de behartiging van zijn zaak of omdat klager het niet eens is met de wijze van behandeling van de zaak. De Raad voor Rechtsbijstand heeft klager op 17 april 2020 op de hoogte gesteld van het verzoek van verweerder.
1.9 Op 13 mei 2020 om 11.13 uur heeft verweerder aan klager de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 14 mei 2020 gestuurd. Verweerder heeft geschreven dat hij omdat de toevoeging is beëindigd, het dossier zal sluiten. Klager heeft dezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Het onrechtmatig matig weigeren van de Raad Recht bijstand.”
1.10 Op 13 mei 2020 om 17.27 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:
“De Raad voor Rechtsbijstand heeft beslist op mijn verzoek de toevoeging in te trekken. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
Ik zie geen redenen in te gaan op de verdere inhoud van uw e-mail. Ik verzoek en adviseer u zich tot een andere advocaat te wenden. Nu de toevoeging is ingetrokken staat het u vrij een andere advocaat in te schakelen. De overeenkomst van opdracht wordt hierbij door mij beëindigd.”
1.11 Klager heeft gereageerd op het bericht van verweerder van 13 mei 2020 en laten weten dat hij de intrekking van de toevoeging onrechtmatig acht.
1.12 Op 15 mei 2020 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Hierbij deel ik u mede dat uw aansprakelijkstelling van de hand wordt gewezen. De Raad voor Rechtsbijstand heeft vanwege uw wanbetaling de toevoeging ingetrokken. lk heb dit besluit niet genomen. Ik heb wel de opdrachtovereenkomst met u ontbonden. Hiertoe ben ik ook juridisch toe gerechtigd. Er rust op mij geen enkele juridische verplichting (meer) mijn diensten aan u te verlenen.
U trekt onterecht de conclusie dat u geen recht meer zou hebben op rechtsbijstand door intrekking van de toevoeging. Dit is wel degelijk het geval. U kunt zich tot een andere advocaat wenden die bereid is uw zaak te behandelen op basis van een toevoeging. De toevoeging zal aan u worden verleend ondanks dat de eerder verleende toevoeging is ingetrokken. Het spreekt voor zich dat door de Raad voor Rechtsbijstand de hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld die u aan uw nieuwe advocaat dient te betalen.
Het is m.i. beter dat u uw energie besteedt aan het vinden van een andere advocaat dan mails te schrijven die juridisch kant noch wal raken.”
1.13 Op 13 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de ten behoeve van klager verleende toevoeging onrechtmatig ingetrokken zonder lopende beroepen af te wachten.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht het volgende zakelijk weergegeven verweer gevoerd.
3.2 Klager heeft verweerder gevraagd om bijstand bij een aansprakelijkheidskwestie, waarbij het standpunt van klager was dat een advocaat die hem eerder had bijgestaan een beroepsfout had gemaakt als gevolg waarvan klager schade heeft geleden.
3.3 Nadat de toevoeging is verleend heeft verweerder klager verzocht om betaling van de eigen bijdrage en heeft verweerder ingestemd met een betalingsregeling. Klager is deze regeling echter niet nagekomen. Verweerder heeft uit de summiere en warrige informatie van klager begrepen dat klager in verband met de eigen bijdrage bijzondere bijstand heeft aangevraagd bij de gemeente en dat klager vervolgens tegen de afwijzende beslissing van de gemeente bezwaar heeft ingesteld. Op 29 februari 2020 heeft klager verweerder bericht dat de gemeente de eigen bijdrage zou voldoen.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid heeft bij zijn bijstand aan een cliënt. Het gaat dan niet alleen om de aanpak of strategie in een zaak, maar ook om de vraag of de advocaat zijn bijstand aan een cliënt kan voortzetten. Als een advocaat meent dat hij zijn bijstand niet kan voortzetten omdat er onvoldoende sprake is van het noodzakelijke vertrouwen tussen advocaat en cliënt, heeft hij in beginsel de vrijheid om zich terug te trekken. De advocaat mag zich ook terugtrekken als zijn cliënt niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen. De advocaat moet er daarbij wel voor waken dat de belangen van zijn cliënt niet onnodig of onevenredig worden geschaad.
Klacht
4.2 Uit het klachtdossier blijkt dat klager niet voldeed aan zijn verplichting tot betaling van de eigen bijdrage. Klager heeft in een jaar tijd sinds de toevoegingsverlening geen (gedeeltelijke) voorschotbetaling gedaan. De eigen bijdrage is, zo begrijpt de voorzitter het verweer, evenmin voldaan door de gemeente. De voorzitter stelt op grond van het dossier vast dat verweerder derhalve ongeveer een jaar na het aannemen van de zaak en de verstrekking van de toevoeging nog altijd de eigen bijdrage niet had ontvangen.
4.3 Daar komt bij dat klager verweerder ook niet op de hoogte hield van de gang van zaken rondom zijn aanvraag voor bijzondere bijstand.
4.4 Gelet op dit alles is naar het oordeel van de voorzitter niet onbegrijpelijk en ook niet onbetamelijk dat verweerder enerzijds heeft verzocht om intrekking van de toevoeging en anderzijds de opdracht van klager heeft beëindigd. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder onweersproken naar voren heeft gebracht dat klager opnieuw, voor dezelfde kwestie, een toevoeging kan aanvragen. Klager is in zoverre dus niet in zijn belangen geschaad.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021.