Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:106

Zaaknummer

20-618/DB/OB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft zich door de stelling “dat sprake is van fraude en valsheid in geschrifte, behoeft geen verdere toelichting” nodeloos grievend over de wederpartij uitgelaten. De advocaat had zich kunnen beperken tot minder zware termen en kunnen volstaan met betwisting van de juistheid van de overgelegde verklaring en de daaruit voortvloeiende schadepost op grond daarvan kunnen afwijzen. Voor het overige niet gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond, waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 juni 2021

in de zaak 20-618/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 23 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 14 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/19/173K van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door mr. D., advocaat,  en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

 

2    FEITEN

2.1    Klager is op 4 augustus 2014 een verkeersongeval overkomen. Verweerder treedt op als advocaat van de schadeverzekeraar van de bij het ongeval betrokken verzekerde. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid van de verzekerde voor het ongeval erkend. De verzekeraar heeft een bedrag van € 14.000,- aan voorschot betaald. De advocaat van klager heeft per e-mail van 11 oktober 2017 een opsomming van de schade met een door klager opgestelde schadeberekening aan de verzekeraar toegezonden. Klager claimde onder meer schade te hebben geleden als gevolg van verlies aan toekomstig verdienvermogen, doordat hij zonder het ongeval als voetbaltrainer inkomsten zou hebben genoten. De verzekeraar heeft per e-mail van 17 oktober 2017 te kennen gegeven de schade met het voorschot van € 14.000,- ruimschoots te hebben vergoed. 

2.2    Klager heeft desgevraagd een verklaring van 15 januari 2016 overgelegd, waaronder de naam van een voormalig lid van de technische commissie jeugdzaken VVO is opgenomen. De verklaring is door klager opgesteld. Klager heeft in de verklaring  onder meer de voornaam van voormeld voormalig lid van de technische commissie jeugdzaken onjuist weergegeven. De verklaring is niet ondertekend.

2.3    Verweerder schreef per e-mail van 5 maart 2019 onder meer het volgende aan de advocaat van klager : “(……) De inhoud van de brief is niet overeenkomstig de werkelijkheid. Die brief kan alleen door uw cliënt zijn vervaardigd, is althans niet van de gestelde verzender ervan afkomstig, in een poging onterecht aanspraak te maken op schadevergoeding. Dat aldus sprake is van fraude en valsheid in geschrifte, behoeft geen verdere toelichting. Dat uw cliënt daartoe is overgegaan, is voor cliënte veelzeggend met betrekking tot het vertrouwen in de overige stellingen die hij inneemt. Dat vertrouwen is er niet meer bij cliënte. (……).”

2.4    Klager heeft bij zijn klacht een ondertekende verklaring van 2 mei 2019 van voormeld voormalig lid van de jeugd-technische commissie VVO overgelegd. Hij schreef onder meer het volgende “(…..) Ik verklaar, met betrekking tot bovenstaande, dat het zeer aannemelijk is dat (klager) in 2014 benaderd is om jeugdtrainer te worden bij VVO. Ook is het aannemelijk dat er toezeggingen zijn gedaan om op kosten van de club een trainersopleiding te volgen. (…..) In een eerdere verklaring heeft (klager) mijn naam verkeerd geschreven. Het kan goed zijn dat iemand vanuit VVO heeft aangegeven dat hij mijn naam onder de verklaring kon zetten en dat dit abusievelijk verkeerd is gedaan.”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a.    Verweerder heeft klager onterecht beschuldigd van fraude en valsheid in geschrifte, waardoor klager in zijn goede naam en eer is aangetast en verweerder zich onnodig grievend en beledigend over klager heeft uitgelaten,

b.    verweerder heeft onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager, omdat hij, zonder eerst aan klager om een reactie te vragen op de beschuldiging van fraude en valsheid in geschrifte of eerst bij klager door te vragen op de inhoud van de betreffende verklaring, voorshands contact heeft opgenomen met de voetbalvereniging en klager onterecht van fraude heeft beschuldigd,

c.    verweerder heeft door zijn optreden schade aan de belangen van klager berokkend.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdeel a)

5.2    Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de inhoud van de e-mail van verweerder van 5 maart 2019 aan de advocaat van klager, met name de conclusie van verweerder dat sprake was van fraude en valsheid in geschrifte. De conclusie van verweerder is gebaseerd op de bij VVO verkregen informatie over de door klager overlegde verklaring van 15 januari 2016. Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënte het standpunt van zijn cliënte over de rechtmatigheid van die verklaring weer te geven. Verweerder heeft er echter voor gekozen om stevige woorden met een strafrechtelijke kwalificatie te gebruiken. Bij het uiten van dergelijke beschuldigingen mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich er tevoren van vergewist dat hier voldoende grond voor bestaat. Naar het oordeel van de raad had verweerder terughoudend behoren te zijn met het presenteren van dergelijke beschuldigingen als vaststaand feit. Verweerder had zich kunnen beperken tot minder zware termen en kunnen volstaan met betwisting van de juistheid van de overgelegde verklaring en de daaruit voortvloeiende schadepost op grond daarvan kunnen afwijzen. Het was onnodig om de strafrechtelijke kwalificaties fraude en valsheid in geschrifte jegens klager te gebruiken. Verweerder heeft zich door deze kwalificaties als vaststaande feiten te presenteren naar het oordeel van de raad nodeloos grievend over klager uitgelaten, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad onderdeel b)

5.3    Het staat een advocaat vrij om de door de wederpartij overgelegde bewijsstukken nader te onderzoeken. Het valt verweerder tuchtrechtelijk daarom niet te verwijten dat hij zich tot VVO heeft gewend met een verzoek om informatie over de door klager overgelegde verklaring. Op verweerder rustte geen verplichting zich daarover eerst tot klager of diens advocaat te wenden. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad onderdeel c)

5.4    De raad heeft reeds onder 5.2 overwogen dat verweerder zich naar het oordeel van de raad nodeloos grievend over klager heeft uitgelaten, op grond waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet vaststellen dat klager als gevolg hiervan schade heeft geleden. Verweerder heeft ten aanzien van de schadeberekening steeds het standpunt van zijn cliënte verwoord. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder daarbij de grens die hem als advocaat van de wederpartij vrijstond, anders dan door de raad in 5.2. is overwogen, heeft overschreden. De raad zal klachtonderdeel c) daarom als ongegrond afwijzen.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a)  gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.

 

Griffier    Voorzitter