Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:99
Zaaknummer
20-604/DB/LI
Inhoudsindicatie
Ne bis in idem. Hoewel de klachten van verweerster niet in precies dezelfde bewoordingen als in de eerdere klachtprocedure zijn geformuleerd en de klachten van enkele andere voorbeelden zijn voorzien, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klachten niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
Inhoudsindicatie
Van een behoorlijk handelend advocaat mag in beginsel worden verwacht dat hij op verzoek van zijn cliënt overgaat tot afgifte van de dossiers. Advocaat heeft niet onderbouwd waarom afgifte van de stukken is geweigerd, noch navraag gedaan welke stukken klager miste.
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft geen opdrachtbevestigingen, noch een schriftelijke bevestiging van de inschatting van de risico’s en de mogelijke kosten aan klager toegezonden.
Inhoudsindicatie
Klacht ged niet-ontvankelijk, ged. gegrond, waarschuwing, proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 7 juni 2021
in de zaak 20-604/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-021 van de deken ontvangen.
1.3 De griffier van de raad heeft klager en verweerster bij brief van 17 augustus 2020 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 21 september 2020. Klager heeft op 18 september 2020 wraking verzocht van mr. S.H.L. Baggel, voorzitter en mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier. De griffier van de wrakingskamer heeft klager bij brief van 29 september 2020 bericht dat het verzoek tot wraking van de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d Wrakingsprotocol niet in behandeling werd genomen. Het verzoek tot wraking van de voorzitter is bij beslissing van 23 november 2020 afgewezen. De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 19 februari 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 30 april 2021.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 april 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager met bijlagen van 4, 6, 7 en 14 september, 1,8,10,15,16, 23 en 28 december 2020 en 25 , 26 en 31 januari,19 februari 2021, 14 en 15 april , en de e-mails met bijlagen van verweerster van 7 september 2020 en 15 april 2021.
2 FEITEN
2.1 Verweerster heeft eind oktober 2015 de echtscheidingsprocedure van de voorgaande advocaat van klager overgenomen. In deze zaak is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend (nummer 1HA5852) De rechtbank heeft bij beschikking van 29 maart 2016 het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk van klager afgewezen, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en deling van de boedel bevolen. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om omgang met de dochter van zijn ex-echtgenote.
2.2 Verweerster heeft klager voorts bijgestaan inzake boedelscheiding, ICS kwestie, omgangskwestie, bezwaarprocedure tegen de gemeente H (inzake schuldhulpverlening), civielrechtelijke procedure tegen L/S en een procedure tegen de achterbuurman van klager (de heer L). De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de kosten van de werkzaamheden van verweerster de volgende toevoegingen verleend:
- Op 20 november 2015 1HA5852 (overname toevoeging echtscheidingsprocedure)
- Op 17 december 2015 1HJ3101 (procedure ICS) met een eigen bijdrage van €196,00
- Op 18 februari 2016 1HL1004 (procedure inzake omgangsregeling) met een eigen bijdrage van € 287,00
- Op 26 februari 2016 1HL5700 (schadevergoeding ICS) met een eigen bijdrage van € 143,00
- Op 20 oktober 2016 1HR9687 (kort geding boedelscheiding) met een eigen bijdrage van € 287,00: overgenomen door mr. J
- Op 10 januari 2017 1HU1337 (hoger beroep ICS) met een eigen bijdrage van €143,00
- Op 12 januari 2017 1HU1341 (bodemprocedure tegen L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00
- Op 9 februari 2017 1HV0556 (kg opheffing beslag L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00
- Op 13 april 2017 1HW7943 (bezwaar schuldhulpverlening gemeente H) met een eigen bijdrage van € 196,00
- Op 18 februari 2016 1 HL1002 (BKR geschillencommissie S) met een eigen bijdrage van € 143,00.
- Op 9 juni 2016 1HO4023 (procedure tegen de heer L; nakoming vonnis) met een eigen bijdrage van € 143,00.
- Op 9 juni 2016 1HO4026 (advies partneralimentatie) met een eigen bijdrage van €287,00.
2.3 Op 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. De deken heeft de klacht bij brief 16 augustus 2017 met kenmerk K17-044, door de raad ontvangen op 17 augustus 2017, ter kennis van de raad gebracht. De klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer 17-617/DB/LI.
De klacht luidde als volgt:
Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster klager chanteerde door te stellen dat zij pas weer werkzaamheden voor klager kon verrichten als hij zijn klacht tegen haar introk;
2. de kwaliteit van haar dienstverlening te wensen overliet;
3. verweerster de haar toekomende vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;
4. verweerster tegenstrijdige belangen heeft behartigd;
5. verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken;
6. verweerster klager niet of onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel zijn instemming niet heeft gevraagd of verkregen;
7. verweerster de dossiers niet voortvarend heeft opgepakt.
2.4 In de zaak tegen de heer L heeft de rechtbank de heer L bij vonnis van 13 september 2017 veroordeeld tot het binnen twee maanden na betekening van het vonnis afbreken van de berging die op het perceel van klager was gebouwd.
2.5 De raad van discipline heeft de klacht van klager in klachtzaak 17-617/DB/LI bij beslissing van 4 december 2017 in alle onderdelen ongegrond verklaard.
2.6 Verweerster heeft in december 2017/januari 2018 haar werkzaamheden voor klager beëindigd.
2.7 Verweerster heeft op 8 januari 2018 bij de gemeente X bijzondere bijstand aangevraagd in verband met aan klager in rekening gebrachte eigen bijdragen. De gemeente X heeft bij besluit van 8 februari 2018 de verzochte bijzondere bijstand verleend. Klager heeft tegen voormeld besluit van de gemeente bezwaar gemaakt. Klager heeft daarbij aangevoerd dat de bijzondere bijstand buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming was aangevraagd. De gemeente X heeft het bezwaar bij beslissing van 11 april 2018 gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2018 ingetrokken.
2.8 Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 14 mei 2018 de beslissing van de raad in klachtzaak 17-617/DB/LI bekrachtigd.
2.9 Op 18 juli 2019 heeft klager opnieuw een klacht over verweerster bij de deken ingediend (bij de raad bekend onder nummer 20-277/DB/LI).
De klacht luidde als volgt:
Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
b) Verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid van handelen overschreden;
c) Verweerster heeft ten aanzien van de toevoegingen niet juist gehandeld;
d) Verweerster heeft zonder toestemming bijzondere bijstand aangevraagd.
2.10 Klager is in augustus 2019 in de MSNP opgenomen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft niet de volledige dossiers van alle juridische zaken aan klager verstrekt;
b) verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist gehandeld;
c) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
d) verweerster heeft geen opdrachtbevestigingen opgemaakt.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ad onderdeel a)
5.1 Klager heeft bij verweerster alle dossiers in de zaken die zij voor klager in behandeling heeft gehad opgevraagd. Klager stelt de dossiers nodig te hebben voor de onderbouwing van zijn klachten tegen verweerster en de aansprakelijkstelling. Verweerster heeft geweigerd deze dossiers aan klager toe te sturen. Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat zij hiertoe niet is overgegaan, omdat de vraag van klager er enkel op was gericht om haar te hinderen. Van een behoorlijk handelend advocaat mag echter in beginsel worden verwacht dat hij op verzoek van zijn cliënt overgaat tot afgifte van de dossiers, ook als het verzoek wordt gedaan in verband met een (aanstaande) (klacht)procedure. Verweerster heeft voor het overige niet onderbouwd waarom zij afgifte van de stukken heeft geweigerd, noch is gesteld of gebleken dat zij bij klager navraag heeft gedaan welke stukken hij miste. Onder deze omstandigheden heeft verweerster niet gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat verwacht mag worden, wat haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Ad onderdelen b en c)
5.2 Uit de toelichting op onderdeel b) volgt dat klager verweerster verwijt toevoegingen te hebben aangevraagd waarvoor geen opdracht was verstrekt en dat zij de ontvangen eigen bijdrage ten onrechte niet heeft terugbetaald aan de gemeente. Onderdeel c) ziet blijkens de toelichting van klager op handelen dan wel nalaten van verweerster inzake de echtscheidingsprocedure.
5.3 Ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet kan een advocaat niet andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van deze advocaat een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen. Daarnaast verzet het ne bis in idem beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht over zijn handelen of nalaten definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
5.4 Klager heeft zich in 2017 reeds beklaagd over de toevoegingsaanvragen door verweerster en de kwaliteit van haar dienstverlening in de echtscheidingszaak (bij de raad bekend onder nummer 17-617). Verwezen wordt onder meer naar randnummers 2.1, 3 en 5.2 en verder van voormelde zaak. Hoewel klager zijn klachten over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster en de toevoegingsaanvragen in deze klachtprocedure niet in precies dezelfde bewoordingen heeft geformuleerd en de klachten ook heeft voorzien van enkele andere voorbeelden, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Nu op deze klachten door de tuchtrechter in hoogste instantie bij beslissing van 14 mei 2018 onherroepelijk is beslist, kunnen deze klachten niet opnieuw ter beoordeling van de tuchtrechter worden voorgelegd. Ten aanzien van de klacht over de aanvraag door verweerster namens klager van de bijzondere bijstand in januari 2018 geldt dat klager deze klacht reeds op 18 juli 2019 aan de Raad van Discipline heeft voorgelegd (bij de raad bekend onder nummer 20-277). De raad zal deze klacht bij de behandeling van de klachten in klachtzaak 20-277 beoordelen, in welke klachtzaak per gelijke datum uitspraak wordt gedaan. Deze klacht kan daarom in deze klachtzaak niet opnieuw aan de raad ter beoordeling worden voorgelegd.
5.5 De raad zal de onderdelen b) en c) op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk verklaren.
Ad onderdeel d)
5.6 Onderdeel d) van de klacht heeft betrekking op het ontbreken van opdrachtbevestigingen. Omdat klager hierover niet eerder heeft geklaagd en verweerster ook nadat klager zijn klacht in klachtzaak 17-617 heeft ingediend opdrachten heeft aangenomen zonder hiervan een bevestiging aan klager toe te zenden, is klachtonderdeel d) ontvankelijk.
5.7 Een advocaat moet zijn cliënt op de hoogte brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (Gedragsregel 8 (oud); nu Regel 16). Daarnaast dient een advocaat ingevolge het bepaalde in artikel 7.11 lid 2 van de Verordening op de advocatuur (VODA) de cliënt een risico-inschatting te verstrekken met schriftelijke informatie betreffende de verwachting ten aanzien van de door de advocaat te verrichten arbeid en de te maken kosten.
5.8 Verweerster heeft in de zaken van klager aan de hand van aan klager verleende diagnosedocumenten toevoegingen aangevraagd. Verweerster heeft geen opdrachtbevestigingen, noch een schriftelijke bevestiging van de inschatting van de risico’s en de mogelijke kosten, aan klager toegezonden, wat haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Klachtonderdeel d) is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen a) en d) gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.
Griffier Voorzitter