Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:98
Zaaknummer
21-012/DB/LI
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat de dienstverlening van de advocaat niet voldeed aan de kwalitatieve eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden.
Inhoudsindicatie
Omdat de advocaat heeft nagelaten de inschatting van de kansen en risico’s vooraf schriftelijke vast te leggen, kan de raad niet vaststellen of en in hoeverre de advocaat klagers hierover voldoende heeft geïnformeerd, wat voor risico van de advocaat komt.
Inhoudsindicatie
Klacht (gedeeltelijk) gegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 31 mei 2021
in de zaak 21-012/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 7 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20-077a van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 maart 2021. Daarbij waren klagers en de kantoorgenoot van verweerster, namens verweerster, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 9 en 24 maart 2021 met bijlagen en van de email van de kantoorgenoot van verweerster van 11 maart 2021 met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Klaagster heeft in januari 2011 een overeenkomst strekkende tot een geldlening van €50.000,- met X afgesloten. Voor het verkrijgen van de lening heeft zij de handtekening van klager gebruikt. Klager was hiervan niet op de hoogte. X heeft klagers in 2014 ieder hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Klager heeft vervolgens met X besprekingen over een te treffen minnelijke regeling gevoerd. X heeft de vordering op klagers verkocht aan Y. In januari 2018 heeft Y een incassoprocedure tegen klagers aanhangig gemaakt. Y vorderde betaling van € 25.000,-. In juni 2018 heeft Y de eis bij akte vermeerderd naar een bedrag van € 36.355,-
2.2 Klagers hebben zich op 29 januari 2018 tot het kantoor van verweerster gewend met het verzoek hen bij te staan in de door Y tegen hen aangespannen civielrechtelijke procedure. Op 30 januari 2018 heeft een bespreking tussen klagers en verweerster plaatsgevonden.
2.3 De rechtsbijstandsverzekeraar van klagers heeft op 9 februari 2018 namens klagers aan verweerster opdracht gegeven klagers bij te staan in de procedure en is op 14 februari 2018 akkoord gegaan met het door verweerster opgestelde plan van aanpak.
2.4 Op 13 augustus 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Wegens verhindering van verweerster heeft een kantoorgenoot van verweerster klagers op 13 augustus 2019 tijdens de comparitie bijgestaan. Op 12 augustus 2019 heeft een gesprek tussen klagers en de kantoorgenoot van verweerster plaatsgevonden ter voorbereiding op de comparitie van partijen. Partijen hebben op 13 augustus 2019 tijdens een schorsing van de comparitie een regeling in der minne getroffen. De getroffen regeling is door de rechtbank in het proces-verbaal vastgelegd.
2.5 Op 10 september 2019 heeft een gesprek tussen klagers, verweerster en de kantoorgenoot van verweerster plaatsgevonden. Na dit gesprek hebben klagers een klacht tegen verweerster en een schadeclaim ingediend. De kantoorgenoot van verweerster heeft in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris bij brief van 9 oktober 2019 de ontvangst van de klacht bevestigd en bij brief van 17 oktober 2019 aan klagers bericht dat de klacht was doorgeleid naar de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar met het verzoek de klacht in behandeling te nemen. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft op 23 december 2019 de aansprakelijkheid afgewezen.
2.6 Klager heeft per email van 27 februari 2020 om een inhoudelijke reactie op zijn klachten verzocht. De kantoorgenoot van verweerster heeft vervolgens per email van 17 maart 2020 inhoudelijk op de klachten gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende:
a) Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
b) Verweerster heeft klager niet of onvoldoende geïnformeerd;
c) Verweerster heeft belangrijke adviezen en de inschatting omtrent de haalbaarheid van de zaak niet schriftelijk vastgelegd;
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professioneel belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. (vgl. Hof van Discipline 29 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:171 en Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020;80). De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad onderdeel a)
5.2 Verweerster heeft klagers bijgestaan in een incassokwestie. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster heeft getracht tot een regeling met de wederpartij te komen en dat zij in de civielrechtelijke procedure processtukken heeft opgesteld, die in concept ter goedkeuring aan klagers zijn toegezonden. Verweerster heeft klagers geadviseerd over de aanpak van de zaak, waaronder de vermeerdering van eis. De raad kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat de werkzaamheden van verweerster niet voldoen aan de eisen die redelijkerwijs aan een advocaat mogen worden gesteld. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Ad onderdelen b en c)
5.3 Hoewel uit de aan de raad overgelegde correspondentie tussen klagers en verweerster volgt dat verweerster klagers regelmatig heeft geïnformeerd over het verloop van de zaak, processtukken heeft toegelicht en vragen van klagers daarover heeft beantwoord en tevens dat klagers zich bewust waren van de risico’s van de procedure, kan de raad op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen of klagers vooraf voldoende zijn geïnformeerd over de te volgen strategie, almede de kansen en de risico’s in de zaak. Van een advocaat mag worden verwacht dat zij ter voorkoming van een misverstand, onzekerheid of geschil haar advies ten aanzien van de proceskansen en kostenrisico’s schriftelijk vastlegt. Omdat verweerster heeft nagelaten de inschatting van de kansen en risico’s vooraf schriftelijk vast te leggen kan de raad niet vaststellen of en in hoeverre verweerster klagers hierover voldoende heeft geïnformeerd, wat voor risico van verweerster komt. Hiervan valt verweerster tuchtrechtelijk een verwijt te maken. De raad zal de klachtonderdelen b) en c) daarom gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder/verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.
Griffier Voorzitter