Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:77

Zaaknummer

20-866/DH/RO/D

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond. Verweerder heeft zijn toezeggingen aan de deken niet gestand gedaan en niet (afdoende) gereageerd op berichten van de deken. Ook heeft verweerder niet voldaan aan een jegens hem gewezen civielrechtelijk vonnis en heeft hij een declaratie van een advocaat die hem had bijgestaan niet voldaan. Verweerder heeft dit alles erkend. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 maart 2021 in de zaak 20-866/DH/RO/D naar aanleiding van het bezwaar van:

 

mr. P. Hanenberg

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

deken

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 november 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend over verweerder.

1.2    Het bezwaar is behandeld op de (video)zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder is medio 2017 als getuige gehoord door de FIOD in een strafrechtelijke kwestie die verband hield met zijn werkzaamheden als advocaat. Verweerder is in deze kwestie bijgestaan door mr. R.

2.3    Verweerder heeft de door het kantoor van mr. R aan hem gezonden declaraties onbetaald gelaten. Bij exploot van dagvaarding van 19 augustus 2019 heeft het kantoor van mr. R bij de rechtbank Amsterdam gevorderd dat verweerder zal worden veroordeeld tot betaling.

2.4    Bij verstekvonnis van 2 januari 2020 van de rechtbank Amsterdam is de vordering van het kantoor van mr. R toegewezen en is verweerder veroordeeld tot betaling van € 10.737,80, vermeerderd met de wettelijke rente. 

2.5    Op 17 februari 2020 heeft de deken in een brief aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Via de Amsterdamse deken ontving ik het bericht dat (het kantoor van) [mr. R] tegen u heeft geprocedeerd inzake onbetaald gelaten declaraties en dat hierin op 2 januari 2020 een vonnis is gewezen door de Rechtbank Amsterdam. (…)

Graag wil ik u verzoeken mij binnen twee weken na heden hierover een uitleg te geven. Dit kan uiteraard schriftelijk, maar mocht het uw voorkeur hebben dan is een bespreking op het Bureau van de Orde ook mogelijk.”

2.6    Op 10 maart 2020 en 25 maart 2020 heeft de deken herinneringen aan verweerder verzonden.

2.7    Op 8 juli 2020 heeft de deken in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Op 4 juni 2020 hadden wij telefonisch contact over de onbetaalde gelaten declaratie (…) Uw verklaring over de opgelopen vertraging is mij helder en ik heb u gezegd daar begrip voor op te brengen. Ik heb u er echter ook op gewezen dat u nu toch zeker zorg moet dragen voor de afwikkeling van deze kwestie.

U heeft mij tijdens dit gesprek gezegd dat het inmiddels weer veel beter met u gaat en u heeft toegezegd dat u contact op zou nemen met [mr. J] en/of [mr. R] en de betreffende declaraties zou voldoen. U zou mij hiervan ook op de hoogte houden. Tot op heden heb ik niet van u mogen vernemen. Eerder deze week is er zekerheidshalve bij het kantoor nagevraagd of u wellicht wel contact met hen had opgenomen en over was gegaan tot betaling van de declaratie, maar ik vernam inmiddels dat dit niet het geval is.

Graag verzoek ik u mij binnen twee weken na heden te bevestigen dat u contact heeft opgenomen met uw voormalige advocaat en bedoelde declaratie inmiddels alsnog voldaan heeft.”

2.8    Op 28 juli 2020, 18 augustus 2020 en 31 augustus 2020 heeft de deken herinneringen aan verweerder verzonden.

2.9    Op 16 september 2020 heeft de deken in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Nu ik begin juli 2020 via zijn kantoorgenoot vernam dat betaling nog niet had plaatsgevonden en ik ook niet meer van u had vernomen, heb ik u hieraan herinnerd. Op deze e-mail mocht ik geen reactie van u vernemen, zodat ik u vervolgens nog een aantal maal gerappelleerd heb.

Voor zover mij bekend, heeft u tot op heden niet voor betaling van de declaratie zorg gedragen en reageert u bovendien in het geheel niet op de door mij verzonden e-mails, zodat ik mijn toezicht op dit moment niet meer adequaat kan uitvoeren. Tenzij u binnen twee weken na heden alsnog voor betaling van de declaratie zorg draagt en mij hiervan een bewijs toezendt, zal ik dan ook overgaan tot het indienen van een ambtshalve klacht tegen u.”

2.10    Na het achterwege blijven van een reactie heeft de deken op 16 november 2020 het bezwaar over verweerder ingediend.   

 

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

a)    Verweerder heeft zijn toezeggingen aan de deken als toezichthouder niet gestand gedaan en heeft niet, althans niet afdoende, gereageerd op brieven en e-mails van de deken.

b)    Verweerder heeft niet voldaan aan een jegens hem gewezen civielrechtelijk vonnis en heeft een declaratie van een advocaat die hem in een strafrechtelijke kwestie heeft bijgestaan niet voldaan.  

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft op de zitting van 18 januari 2021 de verwijten van de deken erkend en de bijzondere (persoonlijke) omstandigheden toegelicht die hebben geleid tot deze fouten. Verweerder heeft te kennen gegeven het erg te vinden het vertrouwen van mr. R en de deken te hebben beschaamd. Ook heeft verweerder aangegeven dat de declaratie van mr. R inmiddels is voldaan, inclusief een extra bedrag voor de door het kantoor gemaakte kosten.

 

5    BEOORDELING

5.1    Nu verweerder heeft erkend dat hij zijn toezeggingen aan de deken niet is nagekomen en onvoldoende heeft gereageerd op de berichten van de deken en tevens heeft erkend dat hij de declaratie van mr. R niet (tijdig) heeft voldaan en ook niet (tijdig) heeft voldaan aan het jegens hem gewezen civielrechtelijke vonnis is de gegrondheid van de beide bezwaren daarmee gegeven. Verweerders nalaten is tuchtrechtelijk laakbaar. Hij heeft daarmee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. De raad verklaart de beide bezwaren dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op enerzijds de ernst van de gedragingen en anderzijds de volmondige erkenning en uitleg van verweerder, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar in beide onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, en mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021.